ECLI:NL:RBDHA:2023:4265

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
NL22.9473
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag op asielaanvraag van Syrische eiser met administratieve rol in het Syrische leger

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een Syrische eiser die asiel heeft aangevraagd in Nederland. De eiser, afkomstig uit Syrië, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. De verweerder stelde dat de eiser, door zijn administratieve werkzaamheden als computermedewerker in het Syrische leger, heeft bijgedragen aan ernstige misdrijven, waaronder marteling en zware mishandeling, gepleegd door de Luchtmacht Inlichtingendienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eiser niet gevrijwaard zou worden van verantwoordelijkheid voor deze misdrijven. De rechtbank oordeelde dat de aard en ernst van de 1F tegenwerping in deze zaak lichter zijn dan in andere zaken, en dat de verweerder meer rekening had moeten houden met de omstandigheden waaronder de eiser zijn werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De rechtbank heeft de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9473

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer] ), eiser,

(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van Zijl).

ProcesverloopBij besluit van 24 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaren, gerekend vanaf de datum dat eiser Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. Aziz. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is afkomstig uit Syrië. Op 3 april 2021 heeft hij een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is afgewezen, kort gezegd, omdat verweerder aannemelijk vindt dat eiser heeft bijgedragen aan zeer ernstige misdrijven. Deze tegenwerping wordt 1F genoemd. [1] Door zijn werkzaamheden als computermedewerker in het Syrische leger, zou hij het plegen van marteling en zware mishandeling door anderen hebben gefaciliteerd.

Waarom heeft eiser asiel aangevraagd?

2. Aan die asielaanvraag heeft eiser - op hoofdlijnen weergegeven - het volgende asielrelaas ten grondslag gelegd.
3. Eiser woonde laatstelijk in Aleppo. Hij behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep. Hij is gehuwd en heeft twee kinderen. Zijn vrouw en kinderen verblijven in Istanbul.
4. In juni 2011 is hij als dienstplichtige in militaire dienst gegaan. Na afronding van de militaire basistraining (drie maanden) en een specialisatietraining (drie maanden) werd hij overgeplaatst naar de plaats Al Ezra, eenheid 175, divisie 5. Omdat hij niet op missie gestuurd wilde worden betaalde hij een geldbedrag, waarna hij werd overgeplaatst naar bataljon 208 artillerie, ook in Al Ezra, voor het uitvoeren van administratieve werkzaamheden als computermedewerker. Op of omstreeks 23 april 2012 is eiser ernstig gewond geraakt bij een auto-ongeluk. Na het ongeluk keerde hij voor revalidatie terug naar de militaire basis van zijn divisie. Hij kreeg verlof van zijn commandant. Hij is toen naar Aleppo teruggekeerd. De eerste twee à drie maanden is hij thuis gebleven. Van dit verlof is hij niet meer teruggekeerd naar militaire dienst. Hij is gedeserteerd. Op 4 oktober 2012 is hij naar Iraaks Koerdistan (Erbil) gegaan. Eiser heeft verder verklaard dat er in zijn woongebied sprake was van gewapende strijd. Als hij in zijn wijk Sheikhh Maksoud (Aleppo) zou blijven liep hij het risico om door de Koerden (YPG) gedwongen te worden om mee te strijden.
5. Over zijn werkzaamheden als computermedewerker heeft eiser verklaard dat hij verantwoordelijk was voor de computer. Van de directie van zijn divisie kreeg hij wekelijks lijsten met namen van mensen die vervolgd werden door het regime. Ook van de Algemene Directie Luchtinlichtingen, van de Militaire Veiligheidsdienst en van de Afdeling Directie Informatie Damascus werden regelmatig dergelijke lijsten ontvangen. Eiser moest de namen checken en de lijsten samenvoegen en gaf die dan door aan zijn kolonel.
Eiser heeft verder verklaard dat het niet zijn taak was om de lijsten te verspreiden naar de controleposten. Op een dag, eiser vermoedt dat het 23 april 2012 was, was de commandant niet aanwezig en werd hem gevraagd om de lijsten naar de controleposten te brengen. Toen eiser aangaf dat hij niet wilde gaan omdat het zijn werk niet was, gaf zijn commandant hem te verstaan dat het een militair bevel was en dat hij dit moest uitvoeren. Toen hij met een chauffeur op weg was naar de controleposten hoorden zij beschietingen. De chauffeur werd zenuwachtig en probeerde snel te keren, daardoor sloeg de auto over de kop. Eiser raakte ernstig gewond en heeft als gevolg van dat ongeluk een van zijn nieren verloren.
6. In december 2012 is ook eisers vader, die beroepsmilitair was, gedeserteerd. Al eerder, zes maanden voordat eiser deserteerde, was een van eisers broers gedeserteerd. Eisers jongere broer, die de leeftijd had om in dienst te gaan, heeft zich niet voor militaire dienst gemeld. Op 28 december 2012 is eisers hele familie naar Iraaks Koerdistan gekomen. Ook zijn (toenmalige) verloofde (zijn huidige echtgenote) reisde met toestemming van haar vader met de familie mee. In 2013 is eiser gehuwd. Na twee jaar in Koerdistan hebben eiser en zijn vrouw besloten om naar Turkije te gaan. Op 10 oktober 2020 is eiser uit Turkije vertrokken. Op 2 april 2021 is hij in Nederland aangekomen. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Syrië wegens desertie zal worden opgepakt. Hij zal dan berecht worden en de doodstraf krijgen.
Wat staat er in het bestreden besluit?
7. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. [2] Volgens verweerder is eiser een gevaar voor de openbare orde, omdat er ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder baseert dit op de verklaringen die eiser heeft afgelegd over zijn werkzaamheden als amil hasoub (computermedewerker).
8. Uit de verklaringen die eiser heeft afgelegd tijdens het nader gehoor en het aanvullend gehoor 1F is verweerder gebleken dat eiser in juni 2011 in militaire dienst is gegaan. Gedurende zijn gehele militaire dienst had hij de rang van korporaal. Na drie maanden basistraining en drie maanden specialistische training heeft eiser vanaf januari 2012 tot om en nabij 23 april 2012 gediend als computermedewerker (amil hasoub) bij de administratieve afdeling van bataljon 208, gelegerd bij Al Ezraa, provincie Dara’a, te Syrië. Op of omstreeks 23 april 2012 is eiser gewond geraakt bij een auto-ongeluk. In juli 2012, ten tijde van het revalidatieproces, is eiser gedeserteerd.
Uit de verklaringen van eiser heeft verweerder verder opgemaakt dat eiser in de functie van computermedewerker twee à drie keer per week verschillende opsporingslijsten samenvoegde tot één geactualiseerde opsporingslijst. Op deze opsporingslijst stonden zowel militairen (ongeveer 20% van de namen) als burgers (ongeveer 80% van de namen). De opsporingslijst werd verspreid onder controleposten in de provincie Dara’a. Op basis van deze lijst werden personen aangehouden en overgedragen aan verschillende veiligheids- en inlichtingendiensten, waaronder de Luchtmacht Inlichtingendienst (Mukhabarat al Jawiya)
.
9. Uit openbaar toegankelijke en gezaghebbende publicaties van Amnesty International, het Carnegie Middle East Center, Trial International en de UNHCR is verweerder gebleken dat de Luchtmacht Inlichtingendienst, ook in de tijd waarin eiser zijn dienstplicht vervulde, gedetineerde burgers op zeer grote schaal martelde/folterde en (zwaar) mishandelde.
10. Gezien de door eiser in de periode van januari 2012 tot om en nabij 23 april 2012
verrichte werkzaamheden, heeft verweerder geconcludeerd dat eiser in verband moet worden gebracht met willekeurige arrestaties en detenties, marteling en/of foltering, (zware) mishandeling, executie en verdwijning van vermeende tegenstanders van het Syrische regime. De gedragingen waarmee eiser in verband wordt gebracht moeten volgens verweerder worden aangemerkt als misdrijven bedoeld in artikel 1F, aanhef en onder a en b, van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder houdt eiser individueel verantwoordelijk voor deze gedragingen en heeft zich in dit kader op het standpunt gesteld
dat zowel sprake is van ‘knowing participation’ als van ‘personal participation’.
11. In het bestreden besluit heeft verweerder verder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaren. Aangezien eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar
zijn land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade [3] , heeft verweerder de verwijdering van eiser naar zijn land van herkomst uitgesteld. [4] Dat betekent dat eiser terug zal moeten gaan zodra dat weer mogelijk is zonder dat hij risico loopt op ernstige schade.
Wat zijn de gronden van beroep?
12. Volgens eiser heeft verweerder hem ten onrechte tegengeworpen dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is. Hij voert – op hoofdlijnen weergegeven - aan dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat in zijn geval sprake is van ‘knowing participation’. Hij weerspreekt dat hij op de hoogte was, dan wel redelijkerwijs had moeten zijn, van de gedragingen van de Luchtmacht Inlichtingendienst. Ook van ‘personal participation’ is volgens eiser geen sprake. Hij is het niet eens met verweerders conclusie dat hij vanaf januari 2012 tot aan het moment van daadwerkelijke desertie (de dag van het auto-ongeluk) in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het faciliteren van de misdrijven gepleegd door de Luchtmacht Inlichtingendienst. Voor zover toch tot ‘personal participation’ geconcludeerd zou worden, verzoekt hij de rechtbank om hem te vrijwaren van verantwoordelijkheid omdat sprake is geweest van dwang.
Wanneer wordt artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen?
13. Op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, voor zover hier van belang, zijn de bepalingen van dat verdrag niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat:
a. hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen
de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale
overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot
deze misdrijven in het leven te roepen;
b. hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van
toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten.
14. Op grond van artikel 3.107, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt, indien artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag aan het verlenen van een verblijfsvergunning aan de vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de wet in de weg staat, aan de vreemdeling evenmin een verblijfsvergunning verleend op één van de andere gronden bedoeld in artikel 29 van de Vw 2000.
15. Het bij de toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag gevoerde beleid is neergelegd in paragraaf C2/7.10.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
Volgens paragraaf C2/7.10.2.4 van de Vc 2000 moet de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) voor de tegenwerping van artikel 1 F van het Vluchtelingenverdrag aantonen dat er ‘ernstige redenen’ zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor één van de misdrijven zoals bedoeld in dit artikel. Als de IND ‘ernstige redenen’ heeft aangetoond, moet de vreemdeling dit gemotiveerd weerleggen, om toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag te voorkomen.
Om te bepalen of de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven en daden als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, onderzoekt de IND of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (‘knowing participation’) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (‘personal participation’). In paragraaf C2/7.10.2.4 van de Vc 2000 is uitgewerkt in welke situaties (in ieder geval) sprake is van ‘knowing participation’, respectievelijk ’personal participation’. Volgens dit beleid is (onder meer) sprake van ‘personal participation’ in de situatie dat de vreemdeling een misdrijf als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag heeft gefaciliteerd. De vreemdeling heeft een misdrijf gefaciliteerd, indien zijn handelen in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het misdrijf.
De IND concludeert dat de vreemdeling in wezenlijke mate heeft bijgedragen indien aan beide volgende voorwaarden is voldaan:
• de bijdrage heeft een effect gehad op het begaan van een misdrijf, en
• het misdrijf had hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze plaatsgevonden indien niemand de rol van de vreemdeling had vervuld of indien de vreemdeling gebruik had gemaakt van mogelijkheden om het misdrijf tegen te houden.
In paragraaf C2/7.10.2.5 van de Vc 2000 is bepaald dat de IND indien de vreemdeling heeft gehandeld op bevel van een regering of meerdere toetst aan artikel 33 van het Statuut van Rome.
In artikel 33 van het Statuut van Rome, getiteld: Bevelen van meerderen en wettelijk voorschrift, is het volgende bepaald:
1. Het feit dat een misdrijf waarover het Hof rechtsmacht heeft door een persoon is gepleegd krachtens een bevel van een regering of van een meerdere, militair of burger, ontheft die persoon niet van strafrechtelijke aansprakelijkheid, tenzij:
a. de persoon wettelijk verplicht was bevelen van de desbetreffende regering of meerdere op te volgen;
b. de persoon geen kennis had van het feit dat het bevel onwettig was; en
c. het bevel niet onmiskenbaar onwettig was.
2. Voor de toepassing van dit artikel zijn bevelen om genocide of misdrijven tegen de menselijkheid te plegen onmiskenbaar onwettig.
Als de vreemdeling aanvoert dat hij gedwongen is tot het plegen van misdrijven, kan hij volgens het beleid in paragraaf C2/7.10.2.5 van de Vc 2000 niet gevrijwaard worden van verantwoordelijkheid wanneer sprake is van één van de volgende situaties:
• er wordt geen geloof gehecht aan de door de vreemdeling gestelde dwang;
• er bestond voor de vreemdeling de mogelijkheid om zich te onttrekken aan het misdrijf;
• de vreemdeling was al geruime tijd in dienst van een organisatie voordat de dwang voorzienbaar optrad;
• de mate van dwang weegt niet op tegen de ernst van het door de vreemdeling begane misdrijf.
16. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) [5] , vanwege de ernst van de misdrijven waarop artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag betrekking heeft en het verstrekkende karakter van de vaststelling dat die bepaling op een vreemdeling van toepassing is, aan de bewijsvoering en de motivering van de IND strenge eisen moeten worden gesteld. De Afdeling heeft daarnaast herhaaldelijk bepaald dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag restrictief moet worden toegepast. [6]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
- Wist eiser dat er ernstige misdrijven werden gepleegd? (Knowing participation)
17. Volgens verweerder heeft eiser deelgenomen aan handelingen, waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft verschillende passages geciteerd uit de rapporten van de gehoren die eiser zijn afgenomen. Hieruit heeft verweerder opgemaakt dat eiser als computermedewerker bij de administratie-afdeling van eerder genoemd bataljon, twee á drie keer per week opsporingslijsten van verschillende veiligheids- en inlichtingendiensten samenvoegde tot één geactualiseerde opsporingslijst. Volgens verweerder geven eisers verklaringen er ook blijk van dat hij wist dat de lijst vervolgens werd verspreid onder controleposten in de provincie Dara’a en dat op basis van de lijst burgers werden gearresteerd en overgedragen aan de Luchtmacht Inlichtingendienst. Verweerder heeft verder geconcludeerd dat eiser wist, of moet hebben geweten, dat burgers die gearresteerd werden en vervolgens werden overgedragen aan de Luchtmacht Inlichtingendienst een aanzienlijk risico liepen om te worden onderworpen aan marteling/foltering en (zware) mishandeling. Volgens verweerder mag worden aangenomen dat de bedoelde praktijken waaraan de Luchtmacht Inlichtingendienst zich schuldig maakte en maakt, algemeen bekend waren onder de Syrische bevolking. Ook weegt verweerder mee dat eisers vader 32 jaar lang heeft gewerkt voor de Luchtmacht Inlichtingendienst.
18. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat in zijn geval sprake was van ‘knowing participation’. Algemene bekendheid met discriminatie, corruptie, harde aanpak en ander onrechtvaardig handelen van de overheid leidt in de visie van eiser nog niet tot de conclusie dat hij ervan op de hoogte moet zijn geweest dat de Luchtmacht Inlichtingendienst zich jarenlang schuldig maakte aan de marteling/foltering en (zware) mishandeling van burgers. Er zijn altijd geruchten over het overheidshandelen. De geruchten over het Syrisch regime vóór de oorlog, zijn volgens eiser onvoldoende grond om te concluderen dat hij wist, of moet hebben geweten dat de Luchtmacht Inlichtingendienst zich wijdverbreid of stelselmatig schuldig maakte aan marteling/foltering en (zware) mishandelingen van burgers. Die kennis is nu wel duidelijk en bij ieder bekend, maar toen was dat niet zo. Eiser wijst ook op de geïsoleerde situatie waarin hij zich gedurende zijn diensttijd bevond. Het ontbrak hem aan toegang tot de media en ander contact met de buitenwereld, er was sprake van karige informatievoorziening en daarmee ook een beperkt beeld en kennis van wat er werkelijk gaande was in Syrië.
19. Verweerder heeft in eisers betoog geen grond hoeven te vinden om tot een andersluidend besluit te komen. Verweerder heeft niet ten onrechte vraagtekens geplaatst bij de geloofwaardigheid van eisers stelling dat hij tijdens zijn diensttijd niet op hoogte was van de door de Luchtmacht Inlichtingendienst gepleegde misdrijven. Verweerder heeft er in dit kader op gewezen dat uit openbaar toegankelijke en gezaghebbende bronnen blijkt dat de Luchtmacht Inlichtingendienst al decennialang gedetineerden op zeer grote schaal martelt /foltert en (zwaar) mishandelt en dat zij alom beschouwd wordt als de meest gevreesde en beruchte inlichtingendienst van Syrië. Ook uit eisers verklaringen kan worden afgeleid dat hij hiervan op de hoogte was. Zo verklaarde hij tijdens het nader gehoor:
“Iedereen die de tweede basistraining en specialistische training afgerond heeft werd naar plekken overgeplaatst waar conflicten waren. Maar ik heb geld betaald. Daardoor hebben ze mij administratieve werkzaamheden gegeven. Ik was verantwoordelijk voor de computer. Ik kreeg regelmatig lijsten met namen van mensen die vervolgd werden door het regime. Soms zaten er namen van complete gezinnen tussen. Op dat moment had ik daar bezwaren tegen. Mijn geweten accepteerde het niet. Want ik was ook medeplichtig in dit geval.”(p. 5 NG).
Verweerder wijst er verder op dat het gestelde dat eiser zich gedurende zijn diensttijd in een geïsoleerde positie zou hebben bevonden, en daardoor van de misdrijven niet op de hoogte zou zijn geweest, pas in de zienswijze voor het eerst is aangevoerd. Dit strookt ook niet met eisers verklaringen over de periode dat hij zijn militaire training volgde. Volgens die verklaringen hoorde hij van andere militairen over wat er buiten de kazerne plaatsvond (vreedzame demonstraties, waarbij het regime hard ingreep). Uit eisers verklaringen blijkt verder dat eiser ook na het doorlopen van zijn militaire training toegang tot de buitenwereld had. Zo heeft hij verklaard dat hij regelmatig het kazerneterrein verliet om heel belangrijke post op te halen en dat hij dan gebruik maakte van het openbaar vervoer (service, minibusjes). Naar zijn zeggen is hij verder in de periode december 2011 tot april 2012 twee keer met verlof geweest en naar Aleppo teruggekeerd. Nu eiser bovendien ter zitting heeft verklaard dat hij over het handelen van het leger niets wist, maar over het handelen van de veiligheidsdienst wel, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht ‘knowing participation’ heeft aangenomen.
20. Voor zover verweerder aan de ‘knowing participation’ ook ten grondslag heeft gelegd dat eisers vader 32 jaar werkzaam is geweest voor de Luchtmacht Inlichtingendienst, heeft eiser met de in beroep overgelegde stukken voldoende onderbouwd dat zijn vader niet voor de Luchtmacht Inlichtingendienst heeft gewerkt, maar als beroepsmilitair in een onderdeel van het leger werkte. Volgens de overgelegde stukken werkte eisers vader als administratief medewerker voor de afdeling ‘radar en defence’. Aan vorenstaand oordeel over de ‘knowing participation’ doet dit niets af. Met de overwegingen in punt 19 is voldoende onderbouwd dat eiser op de hoogte was van de door de Luchtmacht Inlichtingendienst gepleegde misdrijven.
- Heeft eiser zelf bijgedragen aan het plegen van deze misdrijven? (Personal participation)
21. In het kader van ‘personal participation’ heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij een misdrijf als bedoeld in artikel 1F heeft gefaciliteerd. Zoals in het voorgaande bij de bespreking van ‘knowing participation’ al aan de orde kwam, is verweerder uit eisers verklaringen gebleken dat eiser wist dat de door hem samengestelde en geactualiseerde opsporingslijsten werden verspreid onder de controleposten in de provincie en dat op basis van die lijsten burgers werden gearresteerd. De volgens verweerder met regelmaat door eiser uitgevoerde werkzaamheden (het samenvoegen van verschillende opsporingslijsten tot één geactualiseerde opsporingslijst), hebben volgens verweerder een feitelijk effect gehad op de misdrijven die door de Luchtmacht Inlichtingendienst zijn gepleegd. Die misdrijven zouden hoogstwaarschijnlijk niet, of niet op dezelfde wijze hebben plaatsgevonden als niemand de rol van eiser had vervuld. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser met de door hem uitgevoerde taken een onmisbare en essentiële rol heeft gehad bij de marteling/foltering en (zware) mishandeling van burgers door de Luchtmacht Inlichtingendienst. Daarom wordt eiser geacht hieraan daadwerkelijk te hebben deelgenomen en wordt hij voor het plegen van deze misdrijven verantwoordelijk gehouden.
22. Volgens eiser is geen sprake van ‘personal participation.’ Hij weerspreekt dat hij de door de Luchtmacht Inlichtingendienst gepleegde misdrijven heeft gefaciliteerd. Hij voert aan dat de geactualiseerde lijsten die hij samenstelde het resultaat waren van het samenvoegen van verschillende lijsten, afkomstig van verschillende afdelingen, waaronder de directie van de Luchtmacht Inlichtingendienst. Hij heeft met zijn werkzaamheden geen invloed uitgeoefend op de samenstelling van de oorspronkelijke lijsten van de afdelingen en ook niet op de gedragingen van de Luchtmacht Inlichtingendienst. Hij heeft de lijsten ook niet verspreid, noch heeft hij bevel gegeven voor de vervolging van de gezochte personen. Die taken behoorden niet tot zijn functie als korporaal, maar hoorden bij die van een hoger geplaatste commandant. Hij heeft administratieve werkzaamheden verricht die een verwaarloosbare waarde hebben. Die werkzaamheden vormen geen onmisbare schakel in de keten van de gepleegde misdrijven. Ook zonder tussenkomst in de vorm van zijn administratieve werkzaamheden zouden de misdrijven op dezelfde wijze zijn begaan.
23. De rechtbank overweegt dat uit eisers verklaringen over de aard en inhoud van zijn werkzaamheden blijkt dat het zijn taak was om verschillende, bestaande, opsporingslijsten, samen te voegen tot één geactualiseerde opsporingslijst. Tijdens het aanvullend gehoor 1F (p.10) verklaart eiser hierover:
Wie actualiseerde de lijsten?
Ik samen met de voorzitter van administratie. Dat deden wij samen. Hij was bij mij, hij begeleidde mij en zei welke namen ik moest toevoegen of weghalen. Hij gaf de opdracht.
Van wie kreeg hij te horen welke namen van de lijst af moesten?
Dat stond ook in de post die ik ophaalde, de namen die van de lijst af moesten stonden daar ook tussen.
Werd daarbij ook aangegeven waarom die namen van de lijst af moesten?
Er stond dan: ‘hij is naar de veiligheidsdienst geweest en zijn probleem is opgelost. Het is opgelost’. Maar meer informatie stond er niet. Ik wil iets aangeven, ik was dienstplichtig militair, ik had geen woord te zeggen. Ik moest enkel doen wat mij gevraagd werd.
(…)
Dan wil ik nu even naar de dag van het auto-ongeluk toe. Toen uw commandant tegen u zei dat u de lijsten bij de controleposten moest verspreiden gaf u aan dat dit niet uw werk was. Is dit de enige keer dat u bezwaar heeft geuit over uw werkzaamheden gedurende de militaire dienstplicht?
Dit was ten eerste mijn taak niet. Ten tweede vroeg hij mij of ik de namen naar de controleposten moest geven, dat heb ik geweigerd. Hij zei tegen mij dat het een militair bevel is. Militaire bevelen kan je nooit weigeren. Dat is de enige keer dat ik dat gedaan heb en toen kreeg ik dat auto-ongeluk. De reden was dat onze kolonel thuis was, dus daarom gaf hij mij de order dat ik de lijst met gezochte personen naar controleposten moest brengen en afgeven.
Dat is de enige keer dat u uw bezwaar heeft geuit over uw werkzaamheden tijdens de militaire dienstplicht?
Dat is de enige keer dat ik bezwaar maakte tijdens mijn dienstplicht.
Op pagina 5 van uw nader gehoor verklaarde u het volgende: ¨Iedereen die de tweede basistraining en specialistische training afgerond heeft werd naar plekken overgeplaatst waar conflicten waren. Maar ik heb geld betaald. Daardoor hebben ze mij administratieve werkzaamheden gegeven. Ik was
verantwoordelijk voor de computer. Ik kreeg regelmatig lijsten met namen van mensen die vervolgd werden door het regime. Soms zaten er namen van complete gezinnen tussen. Op dat moment had ik daar bezwaren tegen. Mijn geweten accepteerde het niet. Want ik was ook medeplichtig in dit geval.¨ Op welk moment kreeg u hier precies bezwaren tegen?
Mijn bezwaar heb ik tegen mijn begeleider geuit, dat was warrant officer ([collega]) [collega] . Hij komt uit Al Hasakah. Ik zei tegen hem: ‘ [collega] hoe kunnen wij namen van hele families toevoegen aan de gezochte personen lijst?’ Hij zei dat ik de opdracht die ik krijg moest uitvoeren, als we dat niet zouden doen zouden we grote problemen krijgen.
Hoelang diende u toen al op de militaire afdeling toen u dat aangaf bij [collega] ?
Na ongeveer drie maanden dienen bij de administratieve afdeling.
24. Dat eiser door zijn werkzaamheden (in enige mate) heeft bijgedragen aan de misdrijven gepleegd door de Luchtmacht Inlichtingendienst is niet uit te sluiten. Of eiser hiermee een wezenlijke, zoals verweerder in het voornemen stelt essentiële, bijdrage heeft geleverd aan de misdrijven van de Luchtmacht Inlichtingendienst, in die zin dat moet worden aangenomen dat die misdrijven zonder zijn bijdrage hoogstwaarschijnlijk niet, of niet op dezelfde wijze hebben plaatsgevonden als niemand de rol van eiser had vervuld, vindt de rechtbank minder evident. Verweerder wijst er in het verweerschrift op dat eisers stelling dat zijn werkzaamheden louter van administratieve aard zijn geweest, niet afdoet aan het gegeven dat door eisers activiteiten burgers en deserteurs werden opgespoord en gearresteerd met als voorzienbaar gevolg, dat zij werden mishandeld en of gemarteld, waardoor het handelen van eiser een essentieel onderdeel vormt in de gehele keten van handelingen. Aan verweerder moet worden toegegeven dat het louter administratieve karakter van bepaalde werkzaamheden niet per definitie uitsluit dat er een wezenlijke bijdrage wordt geleverd aan de bedoelde misdrijven. Of echter ook de hiervoor omschreven werkzaamheden van eiser, zoals verweerder bepleit, een onmisbare schakel vormden in het systeem waarbinnen de martelingen konden plaatsvinden, is naar het oordeel van de rechtbank niet (helemaal) duidelijk. Eiser voegde bestaande opsporingslijsten van verschillende diensten samen tot één geactualiseerde opsporingslijst die over de controleposten werd verspreid. Niet zonder meer kan gezegd worden dat de bedoelde misdrijven zonder die geactualiseerde lijst niet gepleegd hadden kunnen worden, dan wel dat de opsporing niet aan de hand van de oorspronkelijke lijsten had kunnen plaatsvinden. Niet ontkend kan echter worden dat eisers werkzaamheden het plegen van de bedoelde misdrijven in ieder geval gemakkelijker/efficiënter heeft gemaakt.
25. Zoals blijkt uit het bestreden besluit is verweerder er vanuit gegaan dat eiser deze werkzaamheden heeft verricht vanaf januari 2012 tot aan het moment waarop hij ernstig gewond is geraakt bij een auto-ongeluk, op of nabij 23 april 2012. Eiser voert in de zienswijze aan dat hij weliswaar in januari 2012 op de door verweerder genoemde afdeling is geplaatst, maar dat hij pas na anderhalve maand – in maart 2012 - daadwerkelijk met het actualiseren van de opsporingslijsten is begonnen.
“Client is ingewerkt op de afdeling en mocht administratief/papierwerk verrichten, totdat 1,5 maand later de huidige computermedewerker weg is gegaan. Na 1,5 maand ná zijn aanstelling – dit
was ergens begin maart 2012 – is cliënt daadwerkelijk met het wekelijks actualiseren
van de lijst begonnen. Voordat cliënt met het actualiseren van de lijst begon, had hij
geen idee wat voor lijst dit was. Pas later heeft cliënt gezien dat er complete gezinnen op de lijst stonden. Op dat moment kreeg cliënt ook last van zijn geweten en heeft bij
zijn leidinggevende bezwaar gemaakt, maar hij was gedwongen om de werkzaamheden
te blijven uitvoeren”, zo stelt eiser in de zienswijze.
Dit is echter niet in lijn met zijn verklaring (op p. 6) van het aanvullend gehoor 1F waar hem gevraagd wordt:
Met het opstellen van de lijsten en het noteren van afwezige soldaten bent u in december 2011 begonnen?
En eiser antwoordt:
“Ik heb al eerder gezegd, van juni tot en met december heb ik training gevolgd.
In december 2011 ben ik overgeplaatst. Dus ik begon daarmee in het nieuwe jaar, in 2012.”
26. Eisers betoog dat uit zijn verklaring tijdens het nader gehoor (p. 9 onderaan e.v.) kan worden opgemaakt dat hij aanvankelijk ging checken wie aanwezig was en wie niet, en ook andere taken heeft genoemd die hij verrichtte, heeft verweerder niet hoeven te volgen. Uit deze passage uit het nader gehoor kan naar het oordeel van de rechtbank niet eenduidig worden opgemaakt dat de bedoelde verklaringen (uitsluitend) betrekking hadden op eisers inwerkperiode. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit genoegzaam heeft gemotiveerd waarom de eerst in de zienswijze gewijzigde duur van de betreffende werkzaamheden niet wordt gevolgd. Dit neemt echter niet weg dat ook indien van de door verweerder tot uitgangspunt genomen periode van drie à vier maanden moet worden uitgegaan, eiser de desbetreffende werkzaamheden gedurende een betrekkelijk korte periode heeft verricht.
27. In punt 24 is geconcludeerd dat niet zonder meer gezegd kan worden dat de bedoelde misdrijven zonder de geactualiseerde lijst die eiser vervaardigde niet gepleegd hadden kunnen worden, dan wel dat de opsporing niet aan de hand van de oorspronkelijke lijsten had kunnen plaatsvinden, maar dat niet ontkend kan worden dat eisers werkzaamheden het plegen van de bedoelde misdrijven in ieder geval gemakkelijker/efficiënter heeft gemaakt. Tezamen met de constatering in punt 26 dat eiser de bedoelde werkzaamheden betrekkelijk korte tijd heeft verricht, maakt de door verweerder vastgestelde ‘personal participation’, mede bezien in het licht van de door de Afdeling voorgestane restrictieve toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, in de optiek van de rechtbank mager. Ter zitting heeft verweerder ook erkend dat de aard/ernst van de onderhavige 1F tegenwerping lichter is dan die in veel andere 1F-procedures die in de rechtspraak te vinden zijn.
28. Zoals hierna onder punt 36 uiteengezet zal worden spelen de (betrekkelijk) geringe aard en de duur van de werkzaamheden naar het oordeel van de rechtbank ook een rol bij de vraag of eiser moet worden gevrijwaard van verantwoordelijkheid. De rechtbank zal dat hieronder bespreken.
-Moet eiser worden gevrijwaard van verantwoordelijkheid omdat hij handelde onder bevel of dwang?
29. Eiser voert aan dat hij gedwongen was zijn werkzaamheden uit te voeren. Zoals ook blijkt uit de hiervoor weergegeven verklaringen, had hij vanwege zijn werkzaamheden gewetensproblemen en bezwaren, die hij niet heeft durven uiten tegen hogere officieren. Het uiten van dat soort bezwaren zou beschouwd worden als steun aan de personen die gezocht werden en als het weigeren van een (militair) bevel. Het weigeren van zo’n bevel zou ertoe hebben geleid dat hij gevangen genomen en bestraft zou worden.
30. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser wist, dan wel moet hebben geweten, dat het bevel om opsporingslijsten samen te voegen en te actualiseren tot één gezamenlijke opsporingslijst, die werd verspreid onder controleposten en op basis waarvan burgers werden opgepakt en overgedragen aan de Luchtmacht Inlichtingendienst, onmiskenbaar onwettig was. Hij wist immers dat de Luchtmacht Inlichtingendienst zich wijdverbreid en/of stelselmatig schuldig maakte aan marteling/ foltering en (zware) mishandelingen van burgers. Zoals in artikel 33, tweede lid, van het Statuut van Rome is bepaald, zijn bevelen om genocide of misdrijven tegen de menselijkheid te plegen, voor de toepassing van dit artikel, onmiskenbaar onwettig. Daarom kan eiser wegens het gestelde handelen op bevel niet van verantwoordelijkheid ontheven worden.
31. In eisers stelling dat hij gedwongen is tot het plegen van misdrijven, omdat hij gevangen genomen en bestraft zou worden als hij zou weigeren om zijn taak uit te voeren, heeft verweerder ook geen grond gevonden om eiser te vrijwaren van verantwoordelijkheid.
Volgens verweerder blijkt uit eisers verklaringen dat hij al snel de kans had om zich aan zijn werkzaamheden te onttrekken. Eiser heeft immers volgens zijn verklaringen zowel in februari als in maart 2012 zes dagen verlof gehad. Hij heeft verklaard dat hij in beide verlofperioden naar Aleppo ging en na afloop weer terugkeerde naar zijn bataljon. In het ‘op maat voornemen 1F’ heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser verklaard heeft dat zijn wijk in Aleppo sinds eind 2011/ begin 2012 niet meer in handen van het Syrische regime was. Verweerder heeft hieruit opgemaakt dat eiser tweemaal vanuit niet-regime gebied is teruggekeerd naar regime-gebied om daar zijn militaire dienstplicht voort te zetten. Op grond daarvan heeft verweerder geconcludeerd dat eiser tot tweemaal toe de mogelijkheid had om zich te onttrekken aan de eerder genoemde misdrijven, maar dat hij hier geen gebruik van heeft gemaakt. Om die reden wordt eiser volgens het voornemen niet gevrijwaard voor de misdrijven marteling/foltering en zware mishandeling.
32. In het bestreden besluit heeft verweerder, in reactie op eisers zienswijze, erkend dat uit openbare bronnen blijkt dat de wijk van eiser op een later moment dan hij eerder verklaarde, onder controle van de Koerden is gekomen. Volgens verweerder brengt dit echter geen verandering in het feit dat eiser tot twee keer toe met verlof in Aleppo is geweest en daarom tot twee keer toe de gelegenheid heeft gehad zich te onttrekken aan het vervullen van zijn dienstplicht en de werkzaamheden waarmee hij een “onmisbare en essentiële rol” vervulde bij het plegen van de misdrijven. Volgens verweerder kan dit argument dan ook niet leiden tot vrijwaring van verantwoordelijkheid voor de gepleegde misdrijven.
33. Eiser vindt dat verweerder het standpunt, dat eiser tijdens de bedoelde verlofperiodes de mogelijkheid heeft gehad om zich aan de dienstplicht te onttrekken, in het voordeel van eiser bij moet stellen. Volgens eiser maakten de omstandigheden in de wijk (in handen van het Syrische regime), waar hij gedurende zijn verlofperiodes verbleef, deserteren onmogelijk. Hij wijst erop dat, zoals verweerder ook heeft erkend, een overeenkomst was gesloten tussen de Koerden en het Syrisch regime. Daarin was geregeld dat deserteurs die zich in Koerdisch gebied bevonden aan het Syrisch regime zouden worden overgedragen. Die overeenkomst maakte het volgens eiser ook nadat het gebied in handen van de Koerden was gekomen onmogelijk om te deserteren. Daarnaast behoeft verweerders tegenwerping dat hij tijdens zijn verlofperiodes terugging naar Aleppo en daarmee bewust van niet-regime gebied naar regime-gebied zou zijn teruggekeerd om zijn dienst voort te zetten volgens eiser nuancering. Alhoewel 19 juli 2012 als startdatum wordt aangemerkt voor de grootschalige conflicten in de stad Aleppo, zijn de onrust en het geweld in die stad al eerder begonnen. De burgeroorlog begon al in maart 2011 en er was sprake van veel onrust en machtsverschuivingen in het gehele land. Deserteurs lopen gevaar om opgepakt te worden, met mogelijk de dood tot gevolg. Gezien deze omstandigheden stelt eiser eerder geen mogelijkheden te hebben gehad om zich te onttrekken aan zijn militaire dienstplicht. Volgens eiser deed zich na het ongeluk in april 2012 voor het eerst de mogelijkheid voor om te deserteren. Hij heeft toen een verlofperiode van twee maanden gekregen. Dit stelde hem in staat om zijn plan om te deserteren, in samenspraak met zijn vader, die ook in het leger zat, uit te voeren. Volgens eiser was die afstemming met zijn vader van levensbelang: niet alleen omdat zijn vader ook in het leger zat (verweerder gaat er in het bestreden besluit abusievelijk vanuit dat eisers vader werkte bij de Luchtmacht Inlichtingendienst), maar ook omdat één van eisers broers al voor de oorlog was gedeserteerd en dit voor zijn vader de nodige problemen met zich had gebracht.
34. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat verweerder zijn stelling dat eiser eerder tot tweemaal toe geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zich te onttrekken aan de eerder genoemde misdrijven, onvoldoende heeft onderbouwd. In de door eiser aangevoerde omstandigheden had verweerder aanleiding moeten vinden om het realiteitsgehalte van mogelijkheden om eerder te deserteren nader te onderzoeken. In plaats daarvan heeft verweerder eiser tegengeworpen dat de door hem gestelde noodzaak om zijn desertie af te stemmen met zijn vader ongeloofwaardig is. In dit kader heeft verweerder erop gewezen dat eiser die noodzaak pas heeft gesteld nadat hij geconfronteerd was met de tegenwerping van artikel 1F. Volgens verweerder heeft hij niet eerder verklaard dat zijn vader problemen heeft ondervonden na de eerdere desertie van eisers broer. Daarnaast heeft verweerder in aanmerking genomen dat eisers vader pas twee maanden na de feitelijke desertie van eiser zelf is gedeserteerd en in die periode geen noemenswaardige problemen zou hebben ondervonden.
35. De rechtbank vindt verweerders tegenwerping dat eiser niet eerder heeft verklaard over de noodzaak om zijn desertie met zijn vader af te stemmen, noch over de problemen die zijn vader na de eerdere desertie van eisers broer heeft ondervonden, op zichzelf onvoldoende om ongeloofwaardig te achten dat eiser dit moest afstemmen. Dit geldt te meer nu uit het rapport van nader gehoor duidelijk blijkt dat eiser bij aanvang van dit gehoor over de desertie van zijn andere familieleden heeft willen verklaren, maar de gehoorambtenaar hem toen uitdrukkelijk gevraagd heeft om zich meer te richten op zijn persoonlijke verhaal. Dat die gestelde noodzaak om af te stemmen niet geloofwaardig zou zijn omdat eisers vader pas twee maanden na de feitelijke desertie van eiser is gedeserteerd en niet gebleken is dat hij in die periode noemenswaardige problemen heeft ondervonden, acht de rechtbank ook onvoldoende om het geloofwaardigheidsoordeel van verweerder te dragen. Uit eisers verklaringen blijkt dat zijn desertie aanvankelijk niet direct opviel, vooral omdat hij nog in zijn revalidatie zat (p. 14 nader gehoor). Eiser heeft ook verklaard dat hij in die revalidatie periode alleen telefonisch door de legerarts werd gecontroleerd (p.14 aanvullend gehoor 1F). Dat de gestelde noodzaak om zijn desertie met zijn vader af te stemmen niet geloofwaardig is, heeft verweerder daarom onvoldoende gemotiveerd.
36. Dat verweerder heeft erkend dat de aard en de ernst van de 1F tegenwerping in deze zaak lichter is dan in andere zaken, maakt naar het oordeel van de rechtbank ook dat aan het nog enige tijd voortzetten van de activiteiten/werkzaamheden een ander gewicht toekomt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bovendien zijn standpunt dat eiser eerder had moeten deserteren, meer had moeten relateren aan de destijds gegeven omstandigheden. Dit is onvoldoende gebeurd. Verweerder moet de mogelijkheden om te deserteren beter in kaart brengen. In zijn motivering moet verweerder enerzijds het risico wegen dat eiser liep door te deserteren, en anderzijds de (extra) bijdrage wegen die eiser leverde aan het plegen van misdrijven, door zijn werkzaamheden nog enige tijd voort te zetten.
37. De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet gevrijwaard wordt van verantwoordelijkheid. De rechtbank ziet daarin voldoende grond om het bestreden besluit te vernietigen vanwege strijd met het motiveringsbeginsel. [7] Verweerder moet een nieuw besluit nemen op de aanvraag van eiser. Verweerder moet daarbij uitdrukkelijk acht slaan op wat de rechtbank onder punt 27, 28 en 36 van deze uitspraak heeft overwogen.
38. Het beroep is gegrond. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzitter, en mr. J.M.E. Derks en
mr. N.J.J. Derks - Voncken, leden, in aanwezigheid van mr. E.M.J. Clermonts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 29 maart 2023.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.In artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, voor zover hier van belang, staat dat de bepalingen van dat verdrag niet van toepassing zijn op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen
2.Op grond van artikel 31 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000
3.In de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
4.Als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn)
5.ABRvS 16 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2008
6.Zie bijv. ABRvS 16 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2008
7.Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.