ECLI:NL:RBDHA:2023:4239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
NL23.622, NL23.623, NL23.624, NL23.625
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en verantwoordelijkheidscriteria onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die de Iraanse nationaliteit hebben, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers hebben op 7 januari 2023 beroep ingesteld tegen besluiten van verweerder, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling zijn genomen. Verweerder stelde dat Slovenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 februari 2023, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte de door eisers aangevoerde omstandigheden niet had beoordeeld bij de vraag of Nederland de aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. De rechtbank concludeerde dat de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd waren, omdat verweerder niet had aangegeven waarom de omstandigheden van eisers niet relevant waren voor de beoordeling van hun aanvragen. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wees de rechtbank de verzoeken om een voorlopige voorziening af en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.511,-.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.622, NL23.623, NL23.624, NL23.625
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eisers] , eisers

[v nummers]
(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

( [gem. verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluiten van 7 januari 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Tevens hebben eisers verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft de zaken op 21 februari 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben de Iraanse nationaliteit en hebben op [medio 1] december 2022 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
Besluitvorming
2.1
Uit EU-VIS is gebleken dat eisers op [medio 2] november 2022 door Slovenië in het bezit zijn gesteld van een (Schengen)visum, dat geldig is van 6 december 2022 tot 27 december 2022. Het visum was nog geldig op het moment van eisers hun asielaanvraag in Nederland hebben ingediend. Daarom hebben de Nederlandse autoriteiten Slovenië verzocht eisers over te nemen op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening [1] . De Sloveense autoriteiten hebben hiermee ingestemd op 5 januari 2023.
2.2
Verweerder heeft vervolgens de bestreden besluiten genomen. Deze zijn gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Beroepsgronden eisers
3. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder hun asielaanvraag in behandeling dient te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eisers hebben in dat kader het volgende aangevoerd. Eisers hebben hun visumaanvragen ingediend via een reisbureau. De vader van eiseres heeft hiertoe een contract afgesloten met dit reisbureau. Voorwaarde voor afgifte van de visa was een borgstelling van 1,2 miljard Touman (± € 170.000,-) en de eigendomsakte van het huis van de vader van eiseres. Deze borg zal worden gevorderd als eisers asiel aanvragen in Slovenië. De borg zal niet worden opgeëist als eisers niet in Slovenië maar in een ander land asiel aanvragen. Het reisbureau heeft medegedeeld dat als de borg van 1,2 miljard Touman niet betaald wordt, de vader van eiseres in hechtenis genomen zal worden. Eisers stellen dat noch zij, noch hun ouders het bedrag kunnen betalen en dat de vader van eiseres daarom een gevangenisstraf in Iran boven het hoofd hangt. Verder zullen de ouders van eiseres hun huis verliezen vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden voor de borgstelling.
Beoordeling door de rechtbank
4. Niet in geschil is dat Slovenië aan eisers een visum heeft verstrekt dat ten tijde van de asielaanvragen nog geldig was. Dat betekent dat verweerder terecht heeft besloten dat Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eisers op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening. Dit past ook bij het uitgangspunt van de Dublinverordening, dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming ligt bij de lidstaat die aan de oorsprong ligt van de binnenkomst of het verblijf op het grondgebied van de lidstaten. In dit geval is dat Slovenië vanwege het verstrekken van een visum aan eisers.
5.1
In geschil is of Nederland de aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Op grond van dit artikel kan elke lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de besluitvorming ten onrechte de door eisers aangevoerde omstandigheden niet heeft getoetst in het licht van artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich enkel op het standpunt gesteld dat Slovenië op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening de verantwoordelijke lidstaat is en dat de door eisers geschetste situatie niet relevant is bij het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat.
5.3
Verweerder heeft weliswaar gesteld dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van eisers aan Slovenië getuigt van een onevenredige hardheid en dat er daarom geen toepassing wordt gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, maar hieruit kan de rechtbank niet opmaken of en in hoeverre verweerder daarbij de door eisers aangevoerde omstandigheden in zijn overwegingen heeft betrokken. Verweerder heeft namelijk verzuimd om aan te geven waarom de door eisers aangevoerde omstandigheden er niet toe hebben geleid dat Nederland de aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich heeft getrokken. De behandeling ter zitting heeft geen verheldering gebracht. Gelet hierop heeft verweerder de bestreden besluiten naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd.
5.4
De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart en de bestreden besluiten vernietigt, valt daarmee de aanvraagfase weer open en hebben eisers dus weer procedureel verblijf totdat verweerder nieuwe besluiten heeft genomen. De verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen wijst de rechtbank daarom af.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het indienen van de verzoekschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank/voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.511,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.