5.7.[gedaagde] heeft uitvoerig verweer gevoerd. Daartoe heeft hij, samengevat, onder meer het volgende naar voren gebracht:
Wat aan de arbeidsovereenkomst voorafging
5.7.1.[gedaagde] dreef voordat hij in dienst kwam bij [bedrijf 1] een onderneming in exotische groente en fruit, genaamd Tropicahal, in de Markthal te Rotterdam. Na een aantal jaren namen de bezoekersaantallen af en in verband daarmee heeft [gedaagde] de onderneming in 2017 verkocht aan een groothandel. Hij is zich vervolgens gaan toeleggen op zijn studie aan de TU in Delft (Technische bestuurskunde). [gedaagde] kende [naam 1] via de vriendin van [naam 1] die eerder een relatie had gehad met een voetbalvriend van [gedaagde]. Zij hadden enkele gemeenschappelijke kennissen. [naam 1] had plannen om een groothandel in groente en fruit over te nemen en heeft [gedaagde] benaderd met de vraag of hij mee wilde doen. [gedaagde] heeft daarop te kennen gegeven dat hij in verband met de afronding van zijn studie alleen tijdelijk beschikbaar was, als werknemer, en dat hij dan een schriftelijke arbeidsovereenkomst wilde hebben. Dat is, aldus [gedaagde], de achtergrond van de in nr. 3.3 bedoelde schriftelijke arbeidsovereenkomst die hij daags nadat [naam 1] de aandelen in [bedrijf 1] had verworven, heeft getekend.
De werkzaamheden in de groente- en fruitmarkt
5.7.2.[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij direct na die overname voor [bedrijf 1] aan de slag is gegaan. Doorgaans begon hij vroeg (tussen 03.00 uur – 7.00 uur) op de groothandelsmarkt, bijvoorbeeld in de Spaanse polder te Rotterdam, waar winkels hun verse fruit en groente kopen. De door [naam 1] gedreven onderneming was gespecialiseerd in exotische groente en fruit. Wat niet werd verkocht op de groothandelsmarkt, werd meestal, in verband met de bederfelijkheid van de waren, aansluitend te koop aangeboden op de ambulante markten. [gedaagde] heeft achter marktkramen gestaan op Rotterdamse en Haagse markten. [gedaagde] werkte samen met zijn broer en bekenden van [naam 1] (neefjes en vrienden). [naam 1] zelf heeft ook wel eens een enkele dag achter een kraam gestaan, maar deed dit niet structureel. Op de Spaanse polder is [naam 1] ook een enkele keer geweest, bijvoorbeeld om even te helpen bij het in- en uitladen van de waren, maar hij bleef nooit lang. [naam 1] kwam wél langs bij de marktkramen om, bij het sluiten van de markt, het geld op te halen. De betalingen vonden vrijwel uitsluitend contant plaats. Ook op de groothandelsmarkt ging vrijwel alles contant. Er is overwogen draadloze pinmachines aan te schaffen, maar [naam 1] wilde liever alles contant houden.
Zakenpartners [bedrijf 1]
5.7.3.Voorbeelden van bedrijven waarmee [bedrijf 1] zaken deed zijn: Zoetermeer SHC (Surinaams Handelscentrum), Junior Fruit en Diram. Indien er een enkele maal op verzoek een factuur voor de verkochte waren werd opgesteld, dan werd deze door [naam 1] meegenomen. [gedaagde] was pas bij de handel betrokken vanaf het moment dat de waren zich in Nederland bevonden. Met de internationale handel hield [naam 1] zich bezig.
[naam 1] deelt de lakens uit
5.7.4.[gedaagde] betwist derhalve de stelling van de curator dat [bedrijf 1] na de overname door [naam 1] geen activiteiten meer heeft ontplooid. In algemene zin betwist hij de (schriftelijke) verklaring van [naam 1] zoals weergegeven in nr. 5.6.1. Niet [gedaagde], maar [naam 1] was verantwoordelijk en hield zich bezig met de administratie van [bedrijf 1]. [gedaagde] heeft bij akte van 9 november 2022 kopieën van een aantal e-mailberichten overgelegd die tussen [naam 1] en [gedaagde] zijn gewisseld in de periode van 13 augustus 2018 tot 4 augustus 2019 waaruit, kort gezegd, blijkt dat [naam 1] zich opstelt als werkgever. Het betreft dan bijvoorbeeld een verzoek van [naam 1] (die gebruik maakt van het e-mailadres info@bmvbv.com) aan [gedaagde] om zijn beschikbaarheid door te geven tijdens de feestdagen. Maar ook berichten waarin sprake is van bestellingen, prijsopgaven, werkverdelingen en logistieke aangelegenheden, in verband waarmee [naam 1] aan [gedaagde], zijn broer en andere werknemers van [bedrijf 1] bepaalde instructies geeft. De tekst van het op 13 augustus 2018 door [naam 1] aan [gedaagde] verzonden e-mailbericht luidt bijvoorbeeld:
Zoals afgesproken je arbeidsovereenkomst in de bijlage. Ik heb hem ingescand. Ik haal je vannacht om 03.00 uur op dan kunnen we gelijk een ronde doen bij forepark en de groothandelsmarkt.”
Schriftelijke verklaringen
5.7.5.[gedaagde] heeft schriftelijke verklaringen overgelegd van de heren [naam 2] (zijn broer), [naam 3], [naam 4], [naam 5], [naam 6] h.o.d.n. [bedrijf 2], [naam 7], [naam 8] (directeur [bedrijf 3], voorheen directeur/aandeelhouder van [bedrijf 1]), [naam 9], [naam 10], [naam 11] en [naam 12]. Deze verklaringen ondersteunen de hiervoor weergegeven standpunten van [gedaagde].
5.7.6.[gedaagde] wijst erop dat er, in tegenstelling tot wat de curator stelt, wel degelijk overboekingen naar de bankrekeningen van [bedrijf 1] hebben plaatsgevonden. Dat blijkt uit de door de curator zelf in het geding gebrachte stukken: een overboeking van Djim’s Metal van 5 december 2018 naar de ING-rekening en een vijftal overboekingen van de privérekening van [naam 1] in de periode tussen 6 mei 2019 en 31 juli 2019 naar de rekening van [bedrijf 1] bij de KNAB-bank. Djim’s Metal is een onderneming van [naam 1] die van 6 juni 2018 tot 14 juni 2018 als eenmanszaak in het Handelsregister geregistreerd heeft gestaan, waarna op 8 februari 2019 opnieuw een eenmanszaak van [naam 1] onder die naam in het Handelsregister is ingeschreven (die met ingang van 14 augustus 2019 is opgeheven). Die onderneming(en) zou(den) zich onder meer hebben bezig gehouden met verhuur van machines en werktuigen.
[naam 1] is niet onbekend met het voeren van administraties
5.7.7.Voorts voert [gedaagde] aan dat [naam 1] beherend vennoot is van een commanditaire vennootschap [bedrijf 1] Administrations (opgericht op 12 augustus 2019) die volgens de omschrijving in het Handelsregister actief is in het verrichten van administratieve diensten voor im- en export. [gedaagde] stelt dat die activiteiten niet stroken met het (onjuiste) beeld dat [naam 1] en in diens voetspoor de curator neerzet van [naam 1] als stroman die geen verstand van administratieve zaken heeft.
Geen gefingeerde arbeidsovereenkomst, geen hypotheekfraude
5.7.8.[gedaagde] betwist de stelling van de curator (nr. 5.6.3) dat er sprake zou zijn van een gefingeerde arbeidsovereenkomst die hij zou hebben aangewend om hypothecaire leningen te kunnen afsluiten voor de woningen die hij heeft gekocht. Hij beschikte over voldoende vermogen om voor die leningen in aanmerking te komen. Het appartement te Leiden is een beleggingspand dat bij aankoop reeds was verhuurd. Er is geen sprake van verbouwingen van dit appartement geweest. De woning aan de [adres 2] te [plaats 2] heeft [gedaagde] samen met zijn partner gekocht. Zij is in vaste dienst werkzaam als beleidsadviseur. Ook haar inkomen, zo begrijpt de rechtbank wat [gedaagde] hiermee wil zeggen, telt dan mee bij de beslissing van de hypotheeknemer om al dan niet een lening te verstrekken. Overeenkomstig de in nr. 2.2 weergegeven procesafspraak (punt 4) heeft [gedaagde] bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat hij en zijn broer in 2018 een woning aan de [straatnaam2] in [plaats 1] hebben verkocht voor een bedrag van € 620.000,- en dat na afbetaling van de hypotheek nog een bedrag van € 340.812,84 overbleef. Met het bedrag dat door middel van de bankspaarhypotheek was gespaard, is de totale opbrengst van de verkoop van deze woning uitgekomen op € 378.494,19. Voorts heeft [gedaagde] stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat hij samen met zijn broer vanaf 2017 actief is in de handel in cryptovaluta. [gedaagde] stelt dat hij met dit een en ander voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij over afdoende eigen vermogen beschikte om de hypothecaire leningen te verkrijgen en dat dit de ook overigens onjuiste stelling van de curator ontkracht dat [gedaagde] daarvoor een gefingeerde arbeidsovereenkomst met [bedrijf 1] heeft gebruikt.
Sms-gesprekken en WhatsApp-gesprekken niet met [gedaagde]
5.7.9.ontkent dat de telefoon waaraan het nummer [telefoonnummer 1] is gekoppeld, zijn telefoon is. Volgens [gedaagde] is deze telefoon van [naam 1], die over meerdere mobiele telefoons beschikt. [gedaagde] betwist voorts dat de beweerdelijke sms- en WhatsApp-gesprekken die met deze telefoon zouden zijn gevoerd en waarvan de curator schermafbeeldingen heeft overgelegd, authentiek zijn. Hij ontkent dat hij deze gesprekken met [naam 1] heeft gevoerd. Subsidiair betwist [gedaagde] dat uit die gesprekken, al zouden deze wel met hem zijn gevoerd, volgt dat hij als beleidsbepaler van [bedrijf 1] is opgetreden of onrechtmatig jegens deze vennootschap of haar schuldeisers heeft gehandeld. Dit geldt ook voor afbeeldingen van WhatsApp-gesprekken met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] die de curator na de mondelinge behandeling in het geding heeft gebracht (productie 34). [gedaagde] kent dit telefoonnummer niet, hij betwist de authenticiteit en ontkent dat hij de “[naam 13]” is met wie de gesprekken beweerdelijk zijn gevoerd.
5.7.10.[gedaagde] erkent dat de schermafbeelding van een conversatie met “[naam 14]” (de laatste twee pagina’s van productie 34) betrekking heeft op een WhatsApp-gesprek dat hij met [naam 1] heeft gevoerd. Het desbetreffende telefoonnummer (
dat overigens uit de productie niet kenbaar is,
rechtbank) behoort toe aan [gedaagde]. [gedaagde] stelt dat slechts een selectie van het gesprek is weergegeven en dat daaruit slechts blijkt dat [naam 1] “bepaalde zaken” op [gedaagde] probeert af te schuiven en [gedaagde] daartegen protesteert. [gedaagde] betwist dat de WhatsApp-conversatie tussen [naam 1] en “[naam 15]” (dit is een bekende van [gedaagde]: [naam 15]), door de curator overgelegd als productie 35, iets zegt over de rol van [gedaagde] in [bedrijf 1] of anderszins belastend voor hem is.
Verbouwing woning zelf bekostigd
5.7.11.[gedaagde] heeft zijn woning aan de [adres 2] verbouwd. De materialen die daarvoor zijn gebruikt heeft hij op eigen naam besteld en betaald. Hij heeft facturen en betalingsbewijzen overgelegd waaruit dat blijkt. [gedaagde] heeft tijdens de verbouwing gebruik gemaakt van gereedschappen/machines die [naam 1] namens [bedrijf 1] heeft gehuurd van Bo-rent verhuur B.V. en Boels Verhuur B.V. Dit was zo afgesproken met [naam 1], die hiervoor een lagere prijs kon afspreken dan [gedaagde] als particulier zou moeten betalen. De facturen die [bedrijf 1] hiervoor aan [gedaagde] heeft gestuurd, zijn in het geding gebracht, evenals de betalingsbewijzen waaruit blijkt dat [gedaagde] die facturen heeft betaald. Dat [naam 1]/[bedrijf 1] vervolgens heeft nagelaten Bo-rent verhuur B.V. en Boels Verhuur B.V. te betalen, kan niet aan [gedaagde] worden verweten. [gedaagde] wijst er in dit verband tevens op dat [bedrijf 1] door [naam 1] gaandeweg steeds meer werd gebruikt als klusbedrijf en voor werkzaamheden op het gebied van de bouw (daaraan is de bedrijfsomschrijving in het Handelsregister dan ook aangepast: zie nr. 3.1). De (door)verhuur van machines en gereedschappen aan [gedaagde] sluit daar bij aan. In totaal is daarmee overigens slechts een bedrag van € 7.695,55 gemoeid, wat volgens [gedaagde] in relatie tot het faillissementstekort een relatief gering bedrag betreft en geenszins rechtvaardigt dat hij voor het gehele faillissementstekort aansprakelijk kan worden gehouden.
5.7.12.[gedaagde] betwist dat hij voor de verbouwing van zijn huis materialen heeft gebruikt die (door zijn toedoen) op naam van [bedrijf 1] zijn besteld, maar door [bedrijf 1] niet zijn betaald. De facturen die de curator in het geding heeft gebracht, hebben geen betrekking op aan [gedaagde] geleverde materialen. Een enkele keer heeft [naam 1] bij gebrek aan opslagruimte materialen in de buurt van de woning van [gedaagde] laten afleveren, maar [gedaagde] heeft daar niets mee van doen en hij heeft van die materialen ook geen gebruik van gemaakt.
Container is door overbuurman besteld
5.7.13.Voor wat betreft de onder 5.6.4 bedoelde container die aan de [adres 5] is afgeleverd, verwijst [gedaagde] naar de schriftelijke verklaring van zijn overbuurman [naam 16]. Deze heeft, samengevat, verklaard dat hij tijdens de verbouwing van zijn woning is benaderd door [naam 1], die hem vroeg of hij interesse had in een container voor het bouwafval en dat hij ([naam 1]) zo’n container voor maximaal € 250,- kon regelen. Hierop is [naam 16] ingegaan en vervolgens is een week later de container bezorgd. Uit de overgelegde factuur van 25 oktober 2019 blijkt dat [bedrijf 1] daarvoor aan [naam 16] € 242 (inclusief BTW) in rekening heeft gebracht en dat [naam 16] dit bedrag heeft voldaan.
De curator heeft geen uitvoering gegeven aan de overeengekomen procesafspraken