ECLI:NL:RBDHA:2023:4183

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
C/09/642236 / JE RK 23-231
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met ontwikkelingsachterstand

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een vierjarig meisje, hierna te noemen [minderjarige01], dat kampt met een ontwikkelingsachterstand. De ouders, de vader en de moeder, zijn momenteel niet in staat om te voldoen aan de zorgbehoeften van [minderjarige01]. De minderjarige verblijft tijdelijk bij haar grootmoeder, die bereid is om de zorg op zich te nemen. De kinderrechter heeft het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen, omdat de situatie van de moeder en de vader niet toereikend is voor de verzorging van [minderjarige01]. De moeder heeft ingestemd met de plaatsing bij de oma en erkent dat zij momenteel niet in staat is om voor haar dochter te zorgen. De vader heeft ook ingestemd, maar kan door zijn werk niet voor [minderjarige01] zorgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de plaatsing bij de oma noodzakelijk is voor de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige01]. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 28 maart 2023. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/642236 / JE RK 23-231
Datum uitspraak: 6 maart 2023

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 6 februari 2023 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
betreffende:

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2018 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. R.H.P. Feiner, gevestigd te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[de vrouw02] ,

de grootmoeder moederszijde,
hierna ook te noemen: de oma,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen.
Op 6 maart 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [naam01] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader;
- de advocaat van de moeder;
- de oma.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

Feiten

- [minderjarige01] is erkend door de vader.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige01] verblijft feitelijk bij de oma.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 12 januari 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengd van 15 januari 2023 tot 12 januari 2024.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging om [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij de oma, voor de periode van zes maanden.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Sinds de moeder en de vader uit elkaar zijn, groeit [minderjarige01] op bij de moeder. Over de opvoedvaardigheden van de moeder zijn al langere tijd zorgen. Daar komt bij dat [minderjarige01] kampt met een ontwikkelingsachterstand op sociaal, cognitief en fysiek gebied. Hierdoor heeft [minderjarige01] een bovengemiddelde zorgbehoefte. De moeder is niet in staat om hieraan te voldoen. Ten tijde van het indienen van het verzoekschrift was de moeder zwanger en een aantal weken gedwongen om bedrust te houden. Ter zitting is door de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat de moeder inmiddels bevallen is, maar nog in het ziekenhuis verblijft wegens een vroeggeboorte. Door het werk van de vader is het niet mogelijk dat [minderjarige01] bij hem verblijft. Om die reden is door de gecertificeerde instelling gekeken naar de mogelijkheden van een netwerkplaatsing bij de oma. De oma stelt zich beschikbaar om voor [minderjarige01] te zorgen. De betrokken ambulante spoedhulp stemt in met de plaatsing van [minderjarige01] bij de oma. Gezien wordt dat de oma kan voldoen aan de ontwikkelingsbehoeftes van [minderjarige01] en haar veiligheid kan waarborgen. Sinds de plaatsing van [minderjarige01] bij de oma is er een groei te zien in haar ontwikkeling. Het is noodzakelijk en in het belang van [minderjarige01] dat zij voor de periode van zes maanden bij de oma geplaatst wordt. Zodoende komt er een situatie van rust en duidelijkheid en kan [minderjarige01] aan haar verdere ontwikkeling toekomen. Het is belangrijk dat er de komende tijd zicht komt op de situatie van de moeder, zodat duidelijk wordt of zij de opvoeding van [minderjarige01] aankan.
De moeder heeft, bij monde van haar advocaat, ingestemd met het verzochte. De moeder ziet in dat zij de zorg voor [minderjarige01] momenteel niet kan dragen en stemt in met de plaatsing van zes maanden bij de oma. De moeder heeft wel de wens dat [minderjarige01] na de periode van zes maanden weer terug naar huis komt. Daartoe is de moeder bereid om mee te werken aan een gezinsopname, zodat zij kan laten zien dat zij in staat is de zorg voor de kinderen te dragen.
De vader heeft ingestemd met het verzochte. Ter zitting heeft de vader aangegeven dat hij het liefst zelf voor [minderjarige01] zou zorgen, maar dat hem dat niet lukt door zijn werk. Wel heeft hij regelmatig omgang met [minderjarige01] .
Desgevraagd heeft de oma ter zitting naar voren gebracht dat zij bereid is de zorg en opvoeding voor [minderjarige01] op zich te nemen. Het gaat goed met [minderjarige01] bij de oma.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Daartoe overweegt de kinderrechter het volgende. [minderjarige01] is een vierjarig meisje dat kampt met een ontwikkelingsachterstand. De moeder is momenteel onvoldoende in staat om te voldoen aan de behoeftes van [minderjarige01] . Ook de vader is niet in staat de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] op zich te nemen. [minderjarige01] is, in overleg met de betrokken ambulante spoedhulp, reeds geplaatst bij de oma. De oma is bereid de opvoeding en verzorging van [minderjarige01] op zich te nemen. De kinderrechter benadrukt dat het positief is dat [minderjarige01] binnen het netwerk is geplaatst en zij bij de oma aan haar ontwikkeling toekomt. Om de plaatsing bij de oma te formaliseren, is een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk. De kinderrechter wijst het verzoek, waartegen geen verweer is gevoerd, dan ook toe als verzocht. Het is belangrijk dat er de komende tijd meer zicht komt op de opvoedvaardigheden van de moeder, zodat duidelijk wordt of zij (met hulpverlening) in staat is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] weer op zich te nemen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de grootmoeder moederszijde, van 6 maart 2023 tot 6 september 2023;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2023 door mr. A.M. van der Vliet, kinderrechter, in tegenwoordigheid van I.E. Klopper als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.