ECLI:NL:RBDHA:2023:4182

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
C/09/639561 / JE RK 22-2583
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 27 februari 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen. Het verzoek tot verlenging is ingediend door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, naar aanleiding van een eerder verzoekschrift van 13 december 2022. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, evenals de grootmoeder moederszijde. De kinderen, die onder toezicht zijn gesteld, zijn [minderjarige01], [minderjarige02], [minderjarige03] en [minderjarige04]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd moet worden voor een periode van 12 maanden, omdat de gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft een 7-kamer woning en de ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] is verbeterd, maar de situatie van [minderjarige03] en [minderjarige04] blijft zorgwekkend. De kinderrechter heeft ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige03] en [minderjarige04] verlengd, maar voor een kortere periode van 6 maanden, om de mogelijkheid van een gefaseerde terugplaatsing naar de moeder te onderzoeken. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ontwikkeling van de kinderen nog steeds bedreigd wordt en dat er zorgvuldige afspraken gemaakt moeten worden met de moeder.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/639561 / JE RK 22-2583
Datum uitspraak: 27 februari 2023

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 13 december 2022 ingekomen verzoekschrift van:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige01]geboren op [geboortedatum01] 2009 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] ;
- [minderjarige02]geboren op [geboortedatum02] 2012 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige02] ;
- [minderjarige03]geboren op [geboortedatum03] 2012 te [geboorteplaats02] ,
hierna te noemen: [minderjarige03] ;
[minderjarige04]geboren op [geboortedatum03] 2012 te [geboorteplaats02] ,
hierna te noemen: [minderjarige04] ;
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. E. Jongkoen, te Zoetermeer,

[de vrouw02] ,

hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde, tevens de pleegmoeder,
wonende te [woonplaats01] .

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift met bijlage(n).
Op 27 februari 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- [naam01] namens de gecertificeerde instelling met een stagiaire als toehoorder;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de grootmoeder moederszijde.
[minderjarige01] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Feiten

- [minderjarige01] is erkend door de heer [de man01]
.
- [minderjarige02] , [minderjarige03] en [minderjarige04] zijn erkend door de heer [de man02]
.
- De moeder is belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
- [minderjarige01] en [minderjarige02] verblijven feitelijk bij de moeder.
- [minderjarige03] en [minderjarige04] verblijven feitelijk bij de grootmoeder moederszijde.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. [minderjarige01] , [minderjarige02] , [minderjarige03] en [minderjarige04] onder toezicht gesteld van 1 maart 2022 tot 1 maart 2023, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend [minderjarige01] , [minderjarige02] , [minderjarige03] en [minderjarige04] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg, te weten bij de grootmoeder moederszijde.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige03] en [minderjarige04] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg, te weten bij de grootmoeder moederszijde, voor de duur van de ondertoezichtstelling. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] ingetrokken.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt toegelicht. [minderjarige01] en [minderjarige02] zijn de afgelopen periode weer bij de moeder geplaatst, waardoor voor hen geen machtiging tot uithuisplaatsing meer nodig is. De bedoeling was om dit rustig op te bouwen, maar door de verhuizing van de grootmoeder is dit sneller gegaan. VUHP is gestart bij de moeder en het is van belang dat er zicht wordt gehouden op de plaatsing en de ontwikkeling van [minderjarige01] en [minderjarige02] . Er wordt nog gezien dat de moeder de afspraken niet altijd nakomt, onder andere doordat zij het druk heeft met haar werk. Hierdoor is er nog onvoldoende zicht op de opvoedsituatie en de opvoedvaardigheden van de moeder en of zij voldoende emotioneel beschikbaar is voor de kinderen. [minderjarige03] en [minderjarige04] zijn vanaf een jonge leeftijd bij de grootmoeder geplaatst en daar opgegroeid. Ze zijn enorm gehecht aan de grootmoeder en geven tijdens één op één gesprekken aan dat ze bij de grootmoeder willen blijven wonen. Een van de zorgen is dat gezien wordt dat [minderjarige03] en [minderjarige04] anders behandeld worden en minder aandacht krijgen van de moeder dan [minderjarige01] en [minderjarige02] . [minderjarige03] en [minderjarige04] gaan niet altijd in het weekend naar de moeder en de moeder is niet bij alle belangrijke momenten aanwezig. [minderjarige03] en [minderjarige04] staan op de wachtlijst voor traumabehandeling bij [naam02] . In de tussentijd zal Jeugdformaat hier met de grootmoeder en de moeder mee aan de slag gaan door middel van words en pictures. De gecertificeerde instelling betreurt het dat dit zo lang heeft geduurd. Verlenging van de ondertoezichtstelling is daarom nodig voor alle kinderen en verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige03] en [minderjarige04] bij de grootmoeder.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd. De moeder ervaart veel stress van de ondertoezichtstelling. Ze komt de afspraken na, maar ze kan niet telkens alles omgooien of vrij nemen van haar werk. De moeder werkt mee aan de hulpverlening en de doelen waaraan gewerkt moeten worden kunnen ook in het vrijwillig kader worden behaald. De hulpverlening voor [minderjarige03] en [minderjarige04] had wat de moeder betreft al lang van start kunnen gaan en de moeder wil dat er zo snel mogelijk behandeling komt. Voorts verweert de moeder zich tegen de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige03] en [minderjarige04] . De moeder heeft een woning met voldoende kamers en wil dat ze weer bij haar komen wonen. De moeder is het niet eens met het opvoedbesluit waarin de gecertificeerde instelling stelt dat [minderjarige03] en [minderjarige04] definitief bij de grootmoeder zullen opgroeien. De moeder is van mening dat het opvoedbesluit matig is onderbouwd en dat er onjuiste conclusies worden getrokken. Verder benadrukt de moeder dat zij zelf ook lange tijd bij de grootmoeder heeft gewoond. Door de toeslagenaffaire was ze in de financiële problemen geraakt en genoodzaakt om de kinderen bij de grootmoeder onder te brengen. De moeder heeft samen met de grootmoeder de kinderen opgevoed en de kinderen zijn ook gehecht aan de moeder. De moeder betreurt het dat de gecertificeerde instelling geen middenweg hierin ziet. De advocaat verzoekt daarom primair namens de moeder om de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen en subsidiair om de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van een half jaar te verlengen zodat de moeder in die periode de plaatsing van [minderjarige03] en [minderjarige04] bij de moeder goed kan voorbereiden. Meer subsidiair verzoekt de moeder het opvoedbesluit voor [minderjarige03] en [minderjarige04] te laten toetsen door de Raad voor de Kinderbescherming.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.
De kinderrechter stelt voorop dat er de nodige positieve ontwikkelingen zijn ten opzichte van vorig jaar. Zo heeft de moeder inmiddels een 7-kamer woning weten te bemachtigen en ook blijkt uit de stukken dat het inmiddels beter gaat met [minderjarige01] en [minderjarige02] dan op het moment dat de kinderrechter de huidige ondertoezichtstelling uitsprak. [minderjarige01] en [minderjarige02] ontwikkelen zich inmiddels naar behoren, [minderjarige02] met wat extra zorg vanwege gedragsproblemen. Zij wonen bovendien sinds 15 januari jl. weer bij de moeder. Ten aanzien van [minderjarige03] en [minderjarige04] geldt dat zij al jaren bij grootmoeder wonen. De belangrijkste zorg is dat zij slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik (bij de moeder spelen in dit kader schuldgevoelens). De kinderrechter moet in dit verband overigens (tot zijn ontzetting) constateren – en zonder dat dit moeder kan worden tegengeworpen - dat de meisjes al 3 jaar op een wachtlijst staan voor hulpverlening in verband met dit misbruik. [minderjarige04] heeft bovendien gedragsproblemen op school laten zien. Tenslotte: de moeder heeft nog twee jongere kinderen, die zo volgt uit de stukken, kennelijk altijd bij moeder hebben gewoond.
De kinderrechter is, mede gelet op, en onverlet het voorgaande van oordeel dat de ontwikkeling van [minderjarige01] , [minderjarige02] , [minderjarige03] en [minderjarige04] nog steeds ernstig bedreigd wordt. Daarbij is met name ook van belang dat de kinderrechter er in beginsel van uit gaat (zie verder hierna) dat net als de beide jongens, ook de meisjes op termijn weer bij de moeder zullen opgroeien. Kortom: het leven van de moeder veranderde al door de komst van de twee jongens die erbij kwamen, maar het is niet onaannemelijk dat er nog veel meer op moeder af komt. De kinderrechter is van oordeel dat in die context er sprake blijft van een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige01] , [minderjarige02] , [minderjarige03] en [minderjarige04] , ook omdat elk van hen zo hun specifieke opvoedbehoeften en uitdagingen heeft, terwijl zij tegelijkertijd grote transities door maken (of zij zullen deze vermoedelijk doormaken). De kinderrechter is bang dat hun ontwikkeling weer stagneert, met name indien het hele gezin straks compleet herenigd zou worden. Zoals gezegd: er komt dan verschrikkelijk veel op de moeder af, ook omdat zij een alleenstaande werkende moeder is. Het verleden heeft laten zien dat (om wat voor reden dan ook) de moeder wisselend beschikbaar is en een ambivalente houding heeft ten opzichte van hulpverlening. De moeder werkt op dit moment mee aan de hulpverlening, maar het lukt haar niet altijd om de afspraken na te komen en te profiteren van de hulpverlening. De kinderrechter vreest daarom dat een vrijwillig kader niet toereikend is: er dient direct te kunnen worden ingegrepen als de situatie daarom vraagt. Het is van belang dat er de komende periode haalbare en reële afspraken worden gemaakt met de moeder en dat de moeder laat zien dat het goed gaat zodat de hulpverlening - zo mogelijk - naar het vrijwillig kader kan. Gelet op de stappen die nog moeten worden gezet en gelet en de uithuisplaatsing van de meisjes, die vooralsnog blijft voortduren, zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] , [minderjarige02] , [minderjarige03] en [minderjarige04] verlengen voor de verzochte duur van 12 maanden.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige03] en [minderjarige04] nog aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat [minderjarige03] en [minderjarige04] op dit moment op een stabiele plek verblijven bij de grootmoeder moederszijde, aan wie zij ook gehecht zijn. [minderjarige01] en [minderjarige02] zijn de afgelopen periode echter weer bij de moeder geplaatst. De kinderrechter ziet op grond van de stukken en het besprokene ter zitting enerzijds niet goed in wat de doorslaggevende, onderscheidende, factor is waarom de meisjes uiteindelijk niet ook bij de moeder zouden kunnen worden geplaatst. De stukken (waaronder het perspectiefbesluit) bevatten naar het oordeel van de kinderechter onvoldoende onderbouwing voor het definitief afsluiten van de weg (terug) naar de moeder. In dat kader merkt de kinderrechter op dat het feit de meisjes zelf hebben aangeven bij de grootmoeder te willen blijven, mede gezien hun leeftijd, niet zonder meer leidend is. En ter zitting is voorts gebleken dat anders dan in de stukken staat vermeld, de samenwerking tussen de moeder en grootmoeder gewoon goed is. Het komt de kinderrechter anderzijds voor dat om de (eventuele) thuisplaatsing van alle kinderen (dus ook de meisjes) te laten slagen, niet alles tegelijk moet gaan. In die zin blijft de uithuisplaatsing van de meisjes vooralsnog noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding. Echter, gelet op het voorgaande is een periode van (maximaal) zes maanden naar het oordeel van de kinderrechter passend.
Het zou goed zijn als de komende periode, mede gelet op het verleden van misbruik, zorgvuldig wordt gekeken, wat er op basis van hun specifieke opvoedbehoeften voor de meisjes mogelijk en noodzakelijk is in relatie tot een plaatsing bij de moeder (hopelijk is er dan ook hulpverlening ingezet voor de meisjes en zijn daarvan dan bruikbare resultaten beschikbaar). Het uitgangspunt blijft immers dat de kinderen bij de ouders opgroeien en de kinderen zijn ook aan de moeder gehecht. Kortom, de gecertificeerde instelling zou de komende tijd dienen te benutten om toe te werken naar een zorgvuldig voorbereide (gefaseerde) thuisplaatsing van de meisjes. Ten overvloede merkt de kinderrechter op dat wellicht ook andere opties in het belang van de meisjes zouden kunnen worden onderzocht (te denken valt met name aan het risico dat de meisjes voldoende aandacht krijgen en niet ondersneeuwen), zoals bijvoorbeeld “tussenopties” waarbij de moeder en de grootmoeder de zorg voor de meisjes op een bepaalde manier verdelen.
Uit al het voorgaande volgt tenslotte ook dat de kinderrechter aanleiding ziet om het verzoek van de gecertificeerde instelling voor het overige af te wijzen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] , [minderjarige02] , [minderjarige03] en [minderjarige04] van 1 maart 2023 tot 1 maart 2024 met behoud van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
verlengt de aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering verleende machtiging [minderjarige03] en [minderjarige04] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor (netwerk)pleeg, te weten bij de grootmoeder moederszijde, van 1 maart 2023 tot 1 september 2023;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
stelt vast dat ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige01] en [minderjarige02] niets meer valt te beslissen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2023 door mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 23 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.