ECLI:NL:RBDHA:2023:4173
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Algerijnse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank stelt vast dat Nederland op 22 december 2022 een verzoek om terugname heeft gedaan aan Zwitserland, dat dit verzoek op 23 december 2022 is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat de termijn voor de verantwoordelijkheid van Zwitserland is verstreken en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar zijn asielprocedure in Zwitserland.
De rechtbank concludeert dat eiser geen beroep kan doen op artikel 13 van de Dublinverordening, omdat Zwitserland de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek heeft bevestigd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser niet heeft aangetoond dat er systematische tekortkomingen zijn in het Zwitserse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank verklaart het beroep van eiser kennelijk ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.