In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 6 december 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 8 september 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Na deze inwilliging heeft de rechtbank op 20 september 2022 aan eiser verzocht om te bevestigen of deze beslissing aanleiding gaf om het beroep in te trekken. Eiser heeft hierop niet gereageerd, wat de rechtbank interpreteert als een aanwijzing dat het beroep wordt gehandhaafd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat, aangezien verweerder inwilligend heeft beslist op de asielaanvraag, het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat eiser het recht had om beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) zoals dat gold in 2022, met toepassing van de wegingsfactor ‘licht’. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.