In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Turkse nationaliteit houder, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling is genomen. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, waarbij Duitsland als verantwoordelijk land is aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn gezinsleven in Nederland wil continueren met zijn kind en dat hij kampt met psychische klachten. De rechtbank heeft overwogen dat het aan eiser is om aan te tonen dat zijn overdracht naar Duitsland een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische of psychische situatie zou betekenen. Eiser heeft echter geen onderbouwende documenten overgelegd.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het asielverzoek van eiser in Nederland in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.