ECLI:NL:RBDHA:2023:4028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
10295551 \ EJ VERZ 23-80460
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet, toekenning billijke vergoeding en loonvorderingen

In deze zaak heeft de werknemer op 20 januari 2023 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Den Haag, waarin hij verzoekt om een billijke vergoeding van € 9.812,88 bruto, als gevolg van een onterecht ontslag op staande voet door de werkgever. De werknemer heeft daarnaast verzocht om vergoedingen wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding, achterstallig loon, vakantiegeld en vakantiedagen, wettelijke verhoging, wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 maart 2023, waarbij de werkgever niet verschenen was.

De werknemer was sinds 1 september 2019 in dienst bij de werkgever en had een arbeidsovereenkomst die op 1 september 2022 was omgezet naar een contract voor onbepaalde tijd. Op 19 oktober 2022 heeft de werkgever de werknemer via een whatsappbericht geïnformeerd dat hij per 1 november zou stoppen met de werkzaamheden. De werknemer heeft bezwaar gemaakt tegen deze beëindiging en op 20 november 2022 heeft de werkgever de werknemer op staande voet ontslagen. De werknemer heeft hiertegen geprotesteerd in een brief van 1 december 2022.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag. De werknemer heeft zijn verzoek om een billijke vergoeding toegewezen gekregen, evenals de vergoedingen voor onregelmatige opzegging en transitievergoeding. De kantonrechter heeft ook de werkgever veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, vakantiegeld, en andere kosten, en heeft de werkgever verplicht om deugdelijke specificaties te verstrekken en bedrijfseigendommen op te halen. De werkgever is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden
MK
Rep.nr.: 10295551 \ EJ VERZ 23-80460
Datum: 23 maart 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[werknemer],
wonende te [plaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J.J.M. Buining,
tegen
[werkgever] , h.o.d.n. [bedrijf],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
verwerende partij,
niet verschenen.
Partijen worden aangeduid als “de werknemer” en “de werkgever”.

1.Het procesverloop

1.1.
De werknemer heeft op 20 januari 2023 een verzoekschrift ingediend om ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen. De werknemer heeft daarnaast een verzoek gedaan om de werkgever te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding, achterstallig loon en vakantiegeld en vakantiedagen, wettelijke verhoging, wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift van de werknemer is bepaald op 16 februari 2023. De werkgever is bij brief van de griffier opgeroepen om op deze zitting te verschijnen en op het verzoek te reageren. De werkgever is op de zitting van 16 februari 2023 niet verschenen en heeft ook op andere wijze niet gereageerd, zodat een nieuwe datum voor een mondelinge behandeling is bepaald op 16 maart 2023. De werknemer heeft de werkgever daarop bij deurwaardersexploot van 7 maart 2023 opgeroepen om te verschijnen op de zitting van 16 maart 2023.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft vervolgens plaatsgevonden op 16 maart 2023. De werkgever is ook op deze zitting, ondanks daartoe deugdelijk te zijn opgeroepen, niet verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat de werknemer nog ter toelichting naar voren heeft gebracht. De mondelinge behandeling is vervolgens gesloten en er is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
De werknemer is per 1 september 2019 in dienst bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 1 jaar in de functie van chauffeur/bezorger. De arbeidsovereenkomst is op 1 september 2020 verlengd tot 1 september 2021 en vervolgens tot 1 september 2022. Met ingang van 1 september 2022 heeft de werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2.
Op 19 oktober 2022 stuurt de werkgever aan de werknemer een whatsappbericht met de mededeling dat de werkgever 1 november stopt met de werkzaamheden.
2.3.
De werknemer heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijze van beëindiging. Bij e-mailbericht van 1 november 2022 heeft de gemachtigde van de werknemer de werkgever verzocht om toezending van ontbrekende loonstroken om een beëindigingsvoorstel te doen.
2.4.
Op 20 november 2022 vindt de volgende whatsappcorrespondentie plaats tussen de werkgever en de werknemer:
De werkgever:
“Graag er even rekening mee houden dat dinsdag of donderdag de bus bij mij thuis wordt neergezet. Dan kan je daarna met de fiets richting het station in Roosendaal richting huis.
Ik laat je het adres nog weten en de exacte dag. Ook graag dan het contante geld meenemen.
De werknemer:
“Is dat berichtje Voor mij”
De werkgever:
“Ja”
De werknemer:
“Waarom”
De werkgever:
“Omdat de bus naar mij toe moet”
De werknemer:
“De bus doet het niet meer”
De werkgever:
“Dan bel je de anwb, die start hem wel met een accu booster”
De werknemer:
“Je kan hem zelf ook op komen halen heb je bij [collega] gedaan”
De werkgever:
“Ow wow, dit is werkeijgering he . Wijgering Je staat nog steeds onder 40 uur contract bij [bedrijf] [collega] toen al niet meer Dan ben je bij deze op staande voet ontslagen. Ik zal de mail morgen versturen naar [gemachtigde werknemer] en naar jullie”
2.5.
Bij e-mailbericht van 21 november 2022 bericht de werkgever aan de gemachtigde van de werknemer het volgende:
“Ik ben sinds gisteren weer in Nederland.
Ik heb u eerdere mail niet gezien.
Ik heb gisteren [werknemer] gevraagd iets uit te voeren dinsdag of donderdag. Dit heeft hij geweigerd. Hierbij is [werknemer] op staande voet ontslagen. Loon zal worden doorbetaald t/m 20-11-2022. (…)”
2.6.
De werknemer heeft bij brief van 1 december 2022 geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet. De werknemer heeft sindsdien niets meer van de werkgever vernomen.

3.Het verzoek

3.1.
De werknemer heeft een verzoek gedaan om ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen van € 9.812,88 bruto, op grond van artikel 7:681 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens de werknemer moet een billijke vergoeding worden toegekend, omdat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en het ontslag dus in strijd is met artikel 7:671 BW.
3.2.
De werknemer verzoekt ook om de werkgever te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 3.270,96 bruto wegens onregelmatige opzegging op grond van artikel 7:672 lid 11 BW en een transitievergoeding van € 2.725,80 bruto op grond van artikel 7:673 lid 1 BW. Alles te vermeerderen met de wettelijke rente en onder verstrekking van een deugdelijke specificatie.
3.3.
De werknemer heeft daarnaast nevenverzoeken ingediend om de werkgever te veroordelen tot:
  • betaling van € 1.635,48 bruto aan achterstallig loon over 1 november tot en met 20 november 2022;
  • betaling van € 1.090,32 bruto aan vakantiegeld over de maanden juni tot en met november 2022;
  • betaling van € 785,99 bruto aan uitbetaling van opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen;
  • betaling van de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente over het achterstallig loon, het vakantiegeld en de uitbetaling van de vakantiedagen;
  • het ophalen van de bedrijfseigendommen bij de werknemer en het verstrekken van de loonstroken van de maanden februari, juli, september, oktober 2022 en de eindafrekening op straffe van een dwangsom.
3.4.
De werknemer verzoekt tot slot veroordeling van de werkgever tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
3.5.
De werkgever heeft niet op het verzoek gereageerd.

4.De beoordeling

Billijke vergoeding

4.1.
Het gaat in deze zaak ten eerste om de vraag of aan de werknemer een billijke vergoeding moet worden toegekend. De werknemer heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.2.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is de werkgever bevoegd om de arbeidsovereenkomst
met de werknemer onmiddellijk op te zeggen op grond van een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de werknemer. Als dringende redenen voor de werkgever om de arbeidsovereenkomst op te zeggen worden ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer beschouwd, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter moet bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen. Daarbij moet de aard en de ernst van de dringende reden afgewogen worden tegen de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
4.3.
De werknemer heeft gemotiveerd weersproken dat sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. De werknemer heeft aangevoerd dat uit de appcorrespondentie niet kan worden opgemaakt dat de werknemer niet bereid is geweest om de bus eventueel af te leveren; de werknemer heeft slechts gevraagd waarom de werkgever de bus niet zelf kwam ophalen. Ook indien de werknemer het verzoek had geweigerd, dan is alsnog geen sprake van werkweigering omdat het geen redelijke instructies van de werkgever betrof. Tot slot heeft geen hoor en wederhoor plaatsgevonden, is niet gebleken dat de werkgever de belangen van de werknemer heeft afgewogen en had het op de weg van de werkgever gelegen om voor een minder zware maatregel te kiezen.
4.4.
De werkgever heeft geen verweer gevoerd. Daarmee staat naar het oordeel van de kantonrechter als niet weersproken vast dat de werkgever geen goede reden had voor het ontslag. Dat leidt tot de conclusie dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, zodat de werkgever de arbeidsovereenkomst op 20 november 2022 heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, als de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, moet het verzoek van de werknemer om toekenning van een billijke vergoeding dan ook worden toegewezen. De verzochte billijke vergoeding van € 9.812,88 bruto komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze wordt toegewezen. De werkgever heeft naast de toekenning van de billijke vergoeding geen belang bij de verzochte verklaring voor recht, zodat deze wordt afgewezen. De wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking, omdat de werkgever niet eerder met betaling daarvan in verzuim is.
Vergoeding onregelmatige opzegging en transitievergoeding
4.5.
Ook de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging ad € 3.270,96 bruto en de transitievergoeding ad € 2.725,80 bruto zullen worden toegewezen. Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW en artikel 7:673 BW is de werkgever deze vergoedingen verschuldigd aan de werknemer. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de vergoeding wegens onregelmatige opzegging worden toegewezen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 20 november 2022. De wettelijke rente over de transitievergoeding zal ingevolge artikel 7:686a lid 1 BW worden toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 21 december 2022.
Deugdelijke specificaties
4.6.
Het verzoek om de werkgever te veroordelen tot het verstrekken van deugdelijke specificaties ten aanzien van de hiervoor toegewezen bedragen is toewijsbaar. Gelet op de verhoudingen tussen partijen zal de gevorderde dwangsom eveneens worden toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking. De kantonrechter ziet aanleiding tot matiging van de dwangsom naar € 50,00 per dag met een maximum van € 1.500,00.
Nevenverzoeken
4.7.
De nevenverzoeken van de werknemer zijn niet weersproken en komen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. Deze verzoeken zullen eveneens zullen worden toegewezen op de hierna in de beslissing vermelde wijze, met dien verstande dat de dwangsommen zullen worden gematigd. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen.
Buitengerechtelijke kosten
4.8.
De werknemer maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat de werknemer voldoende heeft onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Gelet op de toegewezen bedragen waarmee de werkgever thans in verzuim is worden de buitengerechtelijke kosten, overeenkomstig het toepasselijke staffeltarief, toegewezen tot een bedrag van € 850,43.
Proceskosten
4.9.
De werkgever zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, waaronder begrepen het oproepingsexploot van 7 maart 2023.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer een billijke vergoeding te betalen van € 9.812,88 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 3.270,96 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 november 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer de transitievergoeding te betalen van
€ 2.725,80 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 december 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking deugdelijke specificaties te verstrekken van de hiervoor onder 5.1, 5.2 en 5.3 toegewezen bedragen op straffe van een dwangsom van € 50,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de werkgever daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 1.500,00;
5.5.
veroordeelt de werkgever te veroordelen tot betaling van:
€ 1.635,48 bruto aan achterstallig loon over 1 november tot en met 20 november 2022;
€ 1.090,32 bruto aan vakantiegeld over de maanden juni tot en met november 2022;
€ 785,99 bruto aan uitbetaling van opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen;
e wettelijke verhoging ex artikel 7:652 BW van 50% over de bedragen onder a, b en c;
de wettelijke rente over de bedragen onder a, b en c vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
5.6.
veroordeelt de werkgever om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking bij de werknemer de volgende bedrijfseigendommen op te halen op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de werkgever daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 3.000,00:
  • de autosleutels van de bus met kenteken [kenteken] , welke bus ook nog bij het huis van de werknemer staat;
  • contant geld ter waarde van ongeveer € 3.000,00;
5.7.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking de loonstroken van de maanden februari, juli, september, oktober 2022 en de eindafrekening te verstrekken op straffe van een dwangsom van € 50,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de werkgever daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 1.500,00;
5.8.
veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van een bedrag van € 850,43 aan buitengerechtelijke kosten;
5.9.
veroordeelt de werkgever tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de werknemer tot en met deze uitspraak vaststelt op € 1.310,15, waarvan een bedrag van € 529,00 voor gemachtigdensalaris, een en ander onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde btw;
5.10.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. M.S. Vonck en uitgesproken ter openbare zitting van 23 maart 2023.