ECLI:NL:RBDHA:2023:3998

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
NL23.6293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder een Schengenvisum van Duitsland en de autoriteiten van Duitsland hadden ingestemd met een verzoek om overname op basis van de Dublinverordening.

Eiser heeft betoogd dat Nederland zijn aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moet trekken, omdat hij een sterke band heeft met zijn in Nederland verblijvende zus. Hij voerde aan dat er in Duitsland sprake is van tekortkomingen in het asielsysteem en dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en dat hij niet kan worden overgedragen zonder risico.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser ongegrond is verklaard, omdat hij niet heeft aangetoond dat er sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Duitsland. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op indirect refoulement. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6293

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D.J.G.M. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser heeft op 22 augustus 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Duitsland verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser omdat hij door Duitsland in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, dat geldig was van 30 mei 2022 tot 18 juni 2022. Verweerder heeft een verzoek om overname gedaan op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening. [2] Op 30 september 2022 zijn de autoriteiten van Duitsland hiermee akkoord gegaan.
3. Eiser voert daartegen aan dat Nederland zijn asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich moet trekken. Eiser heeft een sterke band met zijn in Nederland verblijvende zus. Ter onderbouwing legt eiser een verklaring over van zijn zus. Subsidiair kan ten aanzien van Duitsland niet langer uitgegaan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er is sprake van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen die maken dat eiser een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. Hij zal in Duitsland geen opvang kunnen verkrijgen nu deze zwaar is overbelast. Verder vreest eiser bij overdracht aan Duitsland voor indirect refoulement, omdat hij door Duitsland waarschijnlijk teruggestuurd zal worden naar Turkije. Vanwege de beperkte toegang tot kosteloze rechtsbijstand staat voor eiser geen reëel rechtsmiddel open en zal hij niet in staat zijn om te klagen bij de autoriteiten van Duitsland. Tot slot staat eiser vanwege zijn psychische klachten onder behandeling van een psycholoog.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Verweerder mag in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland en dat het zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dat in zijn geval niet zo is. Eiser is daarin niet geslaagd.
5. Dat er in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen en hij geen opvang zal kunnen verkrijgen is door eiser niet onderbouwd. Hij heeft evenmin onderbouwd dat Duitsland ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Dat stelling dat hij in Duitsland geen recht heeft op kosteloze rechtsbijstand leidt niet tot een ander oordeel. Artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn [3] bepaalt immers dat lidstaten kunnen voorzien in rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging in de asielprocedure in eerste aanleg, van een verplichting daartoe is geen sprake.
Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op indirect refoulement. Duitsland heeft met het claimakkoord gegarandeerd dat het de asielaanvraag van eiser in behandeling zal nemen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uit gaan dat lidstaten een effectieve en gelijkwaardige bescherming bieden tegen refoulement. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in Duitsland sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid ten opzichte van Nederland. [4]
Bij voorkomende problemen met betrekking tot het verkrijgen van opvang, toegang tot rechtsbijstand, of anderszins, ligt het op de weg van eiser om daarover in Duitsland te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Het is niet gebleken dat zij eiser niet effectief zouden kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is.
6. Voor zover eiser stelt dat hij vanwege zijn medische problemen niet kan worden overgedragen aan Duitsland slaagt dit beroep niet. Verweerder wijst er terecht op dat Duitsland dezelfde medische voorzieningen heeft als Nederland. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij alleen in Nederland medische behandeling zal kunnen verkrijgen.
7. Tot slot heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij en zijn zus afhankelijk van elkaar zijn. De enkele verklaring van de zus is daarvoor onvoldoende. De omstandigheid dat zijn zus in Nederland woont maakt voorts niet dat zijn overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Richtlijn 2013/32/EU.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864