Op 27 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder optreedt tegen een verzoeker van Russische nationaliteit. De zaak betreft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die door de staatssecretaris niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verzoeker heeft op 7 maart 2023 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er een spoedeisend belang is bij de verzochte voorziening, omdat verzoeker de behandeling van zijn beroep niet in Nederland mag afwachten. De rechter heeft vastgesteld dat er tussen partijen geen geschil bestaat over het feit dat Kroatië zich schuldig heeft gemaakt aan pushbacks, maar dat er wel verdeeldheid bestaat over de vraag of er concrete aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de Kroatische autoriteiten nog steeds pushbacks uitvoeren, vooral in het licht van de berichtgeving in de media en de beslisnota van de staatssecretaris.
De voorzieningenrechter heeft eerder prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat ook relevant is voor deze zaak. De rechter heeft geconcludeerd dat het beroep van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft en heeft daarom de gevraagde voorlopige voorziening toegewezen. Dit houdt in dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Kroatië totdat er een beslissing is genomen op het beroep. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 837,00.