ECLI:NL:RBDHA:2023:3988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
NL22.18853
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag onder de Dublinverordening; verantwoordelijkheidsbepaling Duitsland; zorgvuldigheidsgebrek bij informatieverstrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Tunesische nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet adequaat is geïnformeerd over zijn rechten en dat hij geen persoonlijk onderhoud heeft gehad, zoals vereist door de Dublinverordening. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel eiser niet de gemeenschappelijke brochure heeft ontvangen, dit gebrek niet heeft geleid tot schade in zijn belangen. Eiser was tijdens het gehoor 'bescherming EU' geïnformeerd over de Dublinprocedure en had de mogelijkheid om aanvullende bezwaren in te dienen.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de verweerder niet verplicht was om een aanvullend gehoor af te nemen, aangezien alle bezwaren al waren uitgevraagd. Ook de stelling van eiser dat het rapport van gehoor te laat is bekendgemaakt, werd verworpen, omdat hij in staat was om zijn zienswijze te geven voordat het besluit werd genomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, maar verweerder wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18853

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Görsültürk, waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Tunesische nationaliteit te hebben. Op 3 april 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat ten onrechte geen sprake is geweest van een persoonlijk onderhoud zoals bedoeld is in artikel 5 van de Dublinverordening, nu van hem slechts een gehoor ‘bescherming EU’ is afgenomen. Daarnaast heeft eiser niet de informatie zoals bedoeld in artikel 4 van de Dublinverordening ontvangen. Tot slot heeft eiser het rapport van gehoor niet tijdig ontvangen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiser voert terecht aan dat verweerder niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening heeft gehandeld door aan eiser niet de in het tweede lid genoemde gemeenschappelijke brochure uit te reiken. Er is daarom sprake van een zorgvuldigheidsgebrek. Dit gebrek kan echter worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, [3] aangezien eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser ten tijde van het gehoor ‘bescherming EU’ wel is geïnformeerd door de hoormedewerker over de mogelijkheid van de Dublinprocedure. Daarnaast is eiser in de gelegenheid gesteld om aanvullende bezwaren tegen een overdracht naar Duitsland in te dienen, terwijl hij daarbij werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij desondanks concreet is benadeeld.
5. Eiser wordt niet gevolgd in zijn betoog dat verweerder in strijd met artikel 5 van de Dublinverordening heeft gehandeld door geen aanvullend gehoor af te nemen in het kader van de Dublinprocedure. Uit het dossier blijkt dat van eiser op 13 april 2022 een gehoor ‘bescherming EU’ is afgenomen, omdat uit Eurodac bleek dat eiser in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel in Duitsland. Tijdens dit gehoor is eiser onder meer in de gelegenheid gesteld om te verklaren over zijn bezwaren tegen terugkeer naar Duitsland. Diezelfde dag is gebleken dat de informatie uit Eurodac onjuist was en dat eisers asielaanvraag in Duitsland is afgewezen, waarna verweerder heeft meegedeeld dat eisers asielaanvraag verder wordt behandeld in de Dublinprocedure. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat er geen aanleiding is om een aanvullend gehoor af te nemen omdat alle bezwaren reeds zijn uitgevraagd. Wel is aan eiser de gelegenheid geboden om zijn bezwaren aan te vullen. Gelet op deze gang van zaken is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van strijdigheid met artikel 5, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder was niet gehouden eiser opnieuw uit te nodigen voor een gehoor. De rechtbank merkt bovendien op dat eiser zowel in zijn zienswijze als in de gronden van beroep geen aanvullende bezwaren tegen de overdracht aan Duitsland kenbaar heeft gemaakt.
6. Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder het rapport van gehoor te laat aan hem heeft bekendgemaakt. Gebleken is dat het rapport van gehoor tezamen met het voornemen aan eiser is toegezonden. Dit is in overeenstemming met het beleid van verweerder dat is neergelegd in paragraaf C1/2.6 van de Vc. [4] Eiser heeft voorts - met kennis van het rapport van gehoor - zowel zijn correcties en aanvullingen op het gehoor kunnen geven als zijn zienswijze op het voornemen naar voren kunnen brengen. Pas daarna heeft verweerder zijn besluit over de asielaanvraag van eiser genomen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Gelet op de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank wel aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.