ECLI:NL:RBDHA:2023:3969

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling met een aanvraag tot toetsing aan EU-recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. Eiser, geboren in 1981, heeft een aanvraag ingediend voor toetsing aan EU-recht op basis van het Chavez-Vilchez-criterium. Hij betoogt dat zijn bewaring onrechtmatig is, omdat hij procedureel rechtmatig verblijf zou hebben en de rechtsgevolgen van een terugkeerbesluit geschorst zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel eiser hoger beroep heeft ingesteld, dit hem geen rechtmatig verblijf oplevert, aangezien de aanvraagfase inmiddels is gepasseerd en verweerder negatief heeft beslist op zijn aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft en dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft niet betwist dat hij zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en dat hij eerder een besluit heeft ontvangen waaruit blijkt dat hij Nederland moet verlaten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn gemotiveerd en dat er geen reden is om te volstaan met een lichter middel. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd die de rechtbank zouden dwingen om een lichter middel op te leggen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.4954
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).
Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1981.
De grondslag van de maatregel
2. Eiser voert aan dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig is geweest. Hij heeft immers een aanvraag ingediend om toetsing aan EU-recht op grond van het zogenoemde Chavez-Vilchez-criterium. Deze procedure is op dit moment aanhangig in de hogerberoepsfase. Volgens eiser heeft hij hangende dit rechtsmiddel procedureel rechtmatig verblijf en zijn de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit van 3 januari 2021 geschorst. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 november 20211.

1.ECLI:NL:RVS:2021:2530.

3. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zo er al vanuit moet worden gegaan dat eiser daadwerkelijk hoger beroep heeft ingesteld, heeft te gelden dat het instellen van dit rechtsmiddel hem geen rechtmatig verblijf oplevert. Dit zogenoemde procedurele rechtmatige verblijf is alleen van toepassing op de aanvraagfase. Dit blijkt ook uit de door eiser aangehaalde uitspraak van de ABRvS. Die fase is inmiddels gepasseerd, aangezien verweerder negatief heeft beslist op de aanvraag van eiser. Artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw is daarmee niet meer op eiser van toepassing. Ook de overige gevallen die zijn genoemd in artikel 8 van de Vw bieden geen aanknopingspunt voor het standpunt van eiser dat hij (nog) rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Verweerder heeft eiser dan ook terecht aangemerkt als een vreemdeling die onrechtmatig in Nederland verblijft, op grond waarvan verweerder eiser in bewaring heeft kunnen stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Ter zitting heeft verweerder de gronden onder 3h, 4a en 4b prijsgegeven.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond onder 3c en de lichte grond onder 4d niet heeft betwist. Deze zware en lichte grond zijn naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze gronden zijn al voldoende om
de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daarmee is het significante risico dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken gegeven. De overige gronden behoeven daarom geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat onduidelijk is of de Marokkaanse autoriteiten ten behoeve van hem een laissez passer (lp) zullen afgeven.
5. Ook deze beroepsgrond treft geen doel. Eiser beschikt immers over een verlopen Marokkaans paspoort. De Koninklijke Marechaussee heeft op navraag van verweerder aangegeven dat eiser op basis van dit verlopen paspoort uitgezet kan worden. De vraag of de Marokkaanse autoriteiten ten behoeve van eiser een lp zullen verstrekken, is daarmee niet relevant.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring, omdat eerder aan eiser ook alleen een meldplicht is opgelegd.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met het opleggen van een lichter middel. Uit de maatregel van bewaring blijkt dat verweerder de medische situatie van eiser heeft meegewogen. Hier staat namelijk vermeld dat eiser suikerziekte heeft en daarvoor is bezocht door een GGD-arts. Onder verwijzing naar de afwijzing van zijn onder rechtsoverweging 1. genoemde aanvraag, heeft verweerder ook betrokken dat eiser in Nederland vier kinderen heeft. Overigens heeft eiser geen omstandigheden aangevoerd die verweerder ertoe hadden moeten brengen om te volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is2, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.

2.ECLI:EU:C:2022:858.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 februari 2023
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.