ECLI:NL:RBDHA:2023:3961

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
NL23.2657
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder Dublinverordening in het geval van een Gambiaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had een Zwitsers visum en stelde dat hij niet de intentie had om in Zwitserland asiel aan te vragen, maar dat hij daar slachtoffer was geworden van mensenhandel en seksueel misbruik. Hij vreesde voor represailles van de mensenhandelaren en had ernstige psychische klachten door zijn ervaringen.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 maart 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht had vastgesteld dat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Zwitserland een reëel risico zou lopen op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank wees erop dat de verklaringen van eiser over zijn ervaringen in Zwitserland niet voldoende waren om aan te nemen dat de Zwitserse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet verplicht was om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de uitspraak werd openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2657

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. van Akenborgh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. el Hajoui).

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.2658, op 16 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Gambiaanse nationaliteit. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat aan eiser een Zwitsers visum is verstrekt, geldig van 5 juni 2022 tot 18 juni 2022.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om overname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser stelt dat hij niet de intentie had om in Zwitserland asiel aan te vragen, maar dat hij een Zwitsers visum heeft aangevraagd om zich in het EU/EER gebied te kunnen vestigen.
3.1.
Dat eiser geen asiel wilde aanvragen in Zwitserland is niet bepalend voor de vaststelling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Bepalend daarvoor zijn de in hoofdstuk III van de Dublinverordening neergelegde criteria. Op grond daarvan is vastgesteld dat Zwitserland de verantwoordelijke lidstaat is. De Zwitserse autoriteiten hebben door het aanvaarden van het overnameverzoek te kennen gegeven dat zij zich verantwoordelijk achten voor de behandeling van de asielaanvraag.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat Nederland zijn asielaanvraag onverplicht aan zich zou moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. In Zwitserland is hij slachtoffer geworden van mensenhandel en seksueel misbruik waaraan hij wist te ontsnappen. In Zwitserland kende hij niemand en durfde hij niet naar de politie te gaan uit angst voor represailles. Eiser zag als enige uitweg een vertrek naar Nederland, waar hij zich bij de politie meldde en asiel aanvroeg. Eiser vreest dat de mensenhandelaren hem in Zwitserland zullen zoeken. Eiser stelt dat hij ernstige psychische klachten ervaart door zijn traumatische ervaringen in Zwitserland en herbelevingen heeft. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar een rapport van Amnesty International van mei 2021, waaruit volgt dat sprake is van een streng optreden richting vreemdelingen en dat zij risico lopen om bij psychische klachten te worden opgesloten in ‘reflection rooms’.
4.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
4.2.
Uitgangspunt is dat verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het algemeen van uit mag gaan dat Zwitserland zijn internationale verplichtingen nakomt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dat bevestigd in haar uitspraak van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2592. Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken dat in Zwitserland niettemin sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiser een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM).
4.3.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Zwitserland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Zwitserse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling.
De verklaringen van eiser over wat hij persoonlijk heeft meegemaakt in Zwitserland geven geen aanleiding voor die conclusie. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat eiser geen medische stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn psychische klachten. Daarbij mag verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat de medische voorzieningen in Zwitserland gelijkwaardig zijn aan die in Nederland. Bovendien kan verweerder op grond van artikel 32 van de Dublinverordening medische informatie uitwisselen met Zwitserland, indien eiser daarvoor toestemming geeft. Eiser heeft zijn vrees voor represailles door de mensenhandelaren en zijn vrees door hen te worden gezocht niet onderbouwd. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat eiser zich bij voorkomende problemen niet zou kunnen wenden tot of beklagen bij de Zwitserse (desnoods hogere) autoriteiten en dat deze hem niet zouden willen of kunnen helpen.
Ook het door eiser gedane beroep op algemene landeninformatie geeft geen aanleiding tot die conclusie. Weliswaar volgt uit het rapport van Amnesty International dat er moeilijkheden en zorgen bestaan met betrekking tot de opvangvoorzieningen, wegens streng optreden richting asielzoekers en het gebruik van afsluitbare kamers (reflection rooms). De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het gebruik van deze kamers onrechtmatig is en in strijd met internationale afspraken, ook omdat het gebruik van deze kamers aan regels gebonden is. Dat uit het rapport volgt dat er zorgen bestaan over het gebruik van de kamers in de praktijk, maakt dat niet anders. Uit het rapport volgt niet dat iedere asielzoeker of Dublinclaimant in een dergelijke kamer zal worden geplaatst en evenmin volgt hieruit dat de plaatsing in een dergelijke kamer afhankelijk is van het bestaan van psychische klachten.
4.4.
Bij voorkomende problemen met betrekking tot plaatsing in een ‘reflection room’, hulp, opvang en toegang tot de medische voorzieningen, of anderszins, ligt het op de weg van eiser om daarover in Zwitserland te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe aangewezen instanties. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308. Niet is gebleken dat die mogelijkheid voor eiser niet bestaat of dat de Zwitserse autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen.
4.5.
Nu verweerder dus mag uitgaan van het vermoeden dat de Zwitserse autoriteiten hun internationale verplichtingen nakomen en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij zijn overdracht aan Zwitserland het tegendeel het geval zal zijn, stelt verweerder terecht dat hij niet op grond van artikel 3, tweede lid, derde alinea van de Dublinverordening verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en heeft verweerder evenmin aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 aan zich te trekken.
5. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte niet voorafgaande aan het aanmeldgehoor
aan hem heeft gevraagd of hij lichamelijke of psychische problemen heeft of hem een medisch onderzoek aangeboden. De mensenhandel en het seksueel misbruik zijn delicate en gevoelige onderwerpen waarop verweerder tijdens het gehoor dieper in had moeten gaan.
5.1.
Op grond van artikel 3.109, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), voor zover hier van belang, wordt de vreemdeling een medisch onderzoek aangeboden.
Op grond van artikel 3.109c, eerste lid, van het Vb, voor zover hier van belang, is, indien de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal worden genomen op grond van artikel 30 van de Wet, artikel 3.109 van het Vb niet langer van toepassing.
In Werkinstructie 2021/12 Medische problematiek en horen en beslissen in de asielprocedure (WI 2021/12) staat, voor zover hier van belang, het volgende:
‘Aan vreemdelingen waarvan de aanvraag wordt behandeld in spoor 1 of 2, wordt niet standaard een medisch advies horen en beslissen aangeboden. In een zaak kan er echter te allen tijde aanleiding zijn een dergelijk advies toch aan te bieden. Hetzelfde geldt voor opvolgende asielaanvragen. Ook daarin kan het dossier de medewerker aanleiding geven om de vreemdeling een medisch advies horen en beslissen aan te bieden.
Het doel van het medisch advies is het in kaart brengen van medische beperkingen die van invloed kunnen zijn op het horen en beslissen door de IND.’
5.2.
Zoals verweerder op zitting heeft toegelicht is het niet gebruikelijk om al bij de asielaanvraag of tijdens een aanmeldgehoor (Dublin) vragen te stellen over de medische situatie van de vreemdeling anders dan als diegene hierover zelf iets aanvoert. Het is wel gebruikelijk dat een medisch advies wordt aangevraagd voorafgaande aan een inhoudelijk gehoor, maar in de Dublinprocedure wordt een dergelijk gehoor niet gehouden. Gelet op het voorgaande en op de hiervoor onder 5.1. weergegeven bepalingen is het uitgangspunt in de Dublinprocedure dus dat er in het geheel geen medisch advies horen en beslissen wordt aangeboden. Er kan echter aanleiding zijn om een dergelijk advies wel aan te bieden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dat in het geval van eiser niet hoeven doen. De omstandigheid dat eiser verklaarde slachtoffer van mensenhandel en seksueel misbruik te zijn is daartoe onvoldoende. Eiser heeft tijdens het Aanmeldgehoor Dublin bevestigend geantwoord op de vraag of hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelde om het gehoor op dat moment te laten plaatsvinden. Verder blijkt uit het rapport van het Aanmeldgehoor Dublin dat eiser heldere antwoorden heeft gegeven op de aan hem gestelde vragen. Eiser heeft bovendien de mogelijkheid gekregen om correcties en aanvullingen op het rapport Aanmeldgehoor Dublin te doen. Ook heeft hij rechtsbijstand genoten en had hij de mogelijkheid om zijn medische situatie met stukken te onderbouwen, maar heeft hij dit in het geheel niet gedaan.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. van Zelst-de Vries, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.