In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023 een mondeling vonnis uitgesproken in een bodemprocedure tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad. De partijen, aangeduid als [eiser01] en [gedaagde01], hebben gezamenlijk een woning gekocht in 2006, maar hun relatie is in juni 2019 beëindigd. [eiser01] vordert de verdeling van de gemeenschappelijke woning, omdat beide partijen niet in staat zijn om de woning over te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de woning moet worden verkocht aan een derde, tenzij [gedaagde01] in staat is om de woning over te nemen onder bepaalde voorwaarden. De rechtbank heeft [gedaagde01] de gelegenheid gegeven om financiering te verkrijgen tot 15 mei 2023. Indien dit niet lukt, zal de woning aan een derde verkocht worden.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van [eiser01] om een gebruiksvergoeding te ontvangen voor het gebruik van de woning door [gedaagde01] afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het niet redelijk is om met terugwerkende kracht een gebruiksvergoeding te eisen, aangezien [eiser01] tot september 2021 geen aanspraak heeft gemaakt op een vergoeding. De rechtbank heeft ook bepaald dat de opgebouwde waarde van een levensverzekering, die aan de hypothecaire lening is gekoppeld, gelijkelijk tussen de partijen moet worden verdeeld. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.