ECLI:NL:RBDHA:2023:3917

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
C/09/643140 / KG ZA 23/152
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over gezondheidsklachten van gedetineerde met allergieën en de zorgplicht van de Staat

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een gedetineerde, aangeduid als [eiser], en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De eiser, die sinds 14 november 2022 in de Penitentiaire Inrichting [plaats] verblijft, heeft een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, te ondergaan. Hij heeft contactallergieën voor carbamix en thiurax mix, stoffen die in alledaagse producten voorkomen, en stelt dat zijn detentieomstandigheden hem blootstellen aan onmenselijke en vernederende behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.

De eiser vordert dat de tenuitvoerlegging van zijn gevangenisstraf wordt geschorst en dat hij onder elektronisch toezicht wordt geplaatst. Hij stelt dat de Penitentiaire Inrichting onvoldoende maatregelen heeft genomen om zijn gezondheid te beschermen, wat heeft geleid tot ernstige huidklachten. De Staat heeft echter betoogd dat er adequate maatregelen zijn getroffen, zoals het verstrekken van hypoallergeen beddengoed en matras, en dat de eiser zelf geen gebruik maakt van voorgestelde behandelingen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Staat voldoende zorg heeft gedragen voor de gezondheid van de eiser en dat de detentieomstandigheden niet in strijd zijn met artikel 3 EVRM. De vordering van de eiser is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. De rechter concludeert dat de maatregelen die zijn getroffen om de allergieën van de eiser te beheersen adequaat zijn en dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door de Staat.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/643140 / KG ZA 23/152
Vonnis in kort geding van 22 maart 2023
in de zaak van
[eiser] ,verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [plaats] ,
eiser,
advocaten mr. D. Hwang en mr. M.E. van Wijk, beiden te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 februari 2023, met producties 1 tot en met 13;
- de door de Staat overgelegde producties 1 tot en met 4;
- de door [eiser] overgelegde productie 14.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 3 maart 2023. [eiser] heeft de zitting bijgewoond vanuit de penitentiarie inrichting, door middel van een digitale verbinding. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten van beide partijen pleitaantekeningen overgelegd en van de zijde van [eiser] is, met instemming van de advocaat van de Staat, nog een foto in het geding gebracht.
1.3.
Ter zitting is de datum voor het wijzen van vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] verblijft sinds 14 november 2022 in de Penitentiaire Inrichting [plaats] en hij zit daar een gevangenisstraf uit van dertig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, op grond van een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 september 2020.
2.2.
Bij [eiser] zijn in respectievelijk 2006 en 2016 contactallergieën voor carbamix en thiurax mix vastgesteld. Dit zijn chemicaliën die in verschillende vormen verwerkt worden in alledaagse producten, waaronder plastic. Dit betekent dat [eiser] het contact met producten van rubber en plastic zoveel mogelijk moet vermijden.
2.3.
Tijdens eerdere perioden van voorlopige hechtenis/detentie van [eiser] in de (voormalige) PI [locatie 1] , de PI [locatie 2] en de PI [locatie 3] zijn verschillende maatregelen getroffen om een allergische reactie zoveel mogelijk voor [eiser] te beperken. Deze maatregelen bestonden onder meer uit het verstrekken van hypoallergeen beddengoed en een hypoallergeen matras, het mogen inkopen van geschikte persoonlijke verzorgingsartikelen en wasmiddel en het mogen inkopen van voedingsmiddelen om deze zelf te kunnen bereiden en verwarmen, zonder gebruikmaking van plastic bakjes.
2.4.
Voorafgaand aan de huidige detentie van [eiser] heeft een medisch adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) in een brief van 16 mei 2022 onder meer het volgende met betrekking tot de situatie van [eiser] verklaard:
“(…)
Samenvatting/conclusie: betrokkene is bekend met een vastgestelde carbamix allergie, waarbij er bijna altijd kruisreacties zijn met producten waar stoffen die tot de thiuram groep behoren aanwezig zijn. In principe zijn dat stoffen die in rubberproducten verwerkt zijn. Zie de folders in de productie van de advocaat.
Sommige stoffen worden ook in plastic materialen verwerkt.
Een rubberallergie is een andere vorm van allergie dan een latexallergie.
Een patiënt weet als geen ander welke producten hij echt moet vermijden.
In principe moet een detentie mogelijk zijn, maar samen met hem bekeken worden welke maatregelen nodig zijn.”.
2.5.
Kort na de aanvang van de detentie van [eiser] in de PI [plaats] heeft [eiser] de beschikking gekregen over een hypoallergeen matras en hypoallergeen beddengoed. Vervolgens is aan [eiser] toegestaan dat hij eigen verzorgingsproducten en een glazen waterkoker gebruikt en dat hij zelf boodschappen kan bestellen om zijn eigen eten te kunnen bereiden.
2.6.
In een schriftelijke verklaring van 24 februari 2023 heeft [de huisarts] , de huisarts van de PI [plaats] , meegedeeld dat hij geen opties ziet om de huidklachten van [eiser] te behandelen, dat doorverwijzing naar een dermatoloog weinig zinvol is, dat er geen blaren zijn geconstateerd en dat het geobjectiveerde bloedverlies minimaal is geweest. Verder is meegedeeld dat de keuze van [eiser] om geen gebruik te maken van zalven en crèmes wordt gerespecteerd en dat de medische dienst intensief contact met [eiser] heeft om hem optimaal te ondersteunen bij zijn pijnklachten.
2.7.
In een brief van 1 maart 2023 heeft [medisch adviseur] , medisch adviseur DJI, onder meer het volgende opgenomen:
“Samenvatting/conclusie: dhr. [eiser] heeft contactallergie waarbij hij middelen die een allergische (huid)reactie veroorzaken zoveel mogelijk moet vermijden. Binnen de PI doet men alle mogelijke moeite om in overleg met hem tot een optimale situatie te komen. Ondanks dit intensieve contact heeft hij toch op enkele plaatsen huidreacties gekregen. Deze kunnen vaak effectief bestreden worden met zalven of crèmes, echter dat weigert hij. De aandoeningen zijn daarnaast niet van dien aard dat er sprake is van ernstige aandoeningen waarvoor een detentie op dit moment niet mogelijk zou zijn.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven –
primairde Staat te bevelen om de tenuitvoerlegging van de aan [eiser] opgelegde gevangenisstraf met onmiddellijke ingang, althans met ingang van een in goede justitie te bepalen datum, te schorsen en
subsidiairde Staat te bevelen om die gevangenisstraf met onmiddellijke ingang, althans met ingang van een in goede justitie te bepalen datum, te doen voortzetten in de vorm van elektronisch toezicht, een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe stelt [eiser] – samengevat – het volgende. [eiser] heeft enkele weken na de aanvang van zijn detentie in de PI [plaats] klachten gekregen in de vorm van ontstoken oren en wondjes op zijn voetzolen. Later kreeg [eiser] ook wondjes aan de buitenkant van zijn oren en in zijn mondhoeken. Ook kreeg [eiser] slaapproblemen vanwege de pijn, waren zijn oren onophoudelijk nat met rood vocht, kreeg hij open wonden aan zijn voetzolen, vingers, gezicht en hoofd, is hij flauwgevallen en kreeg hij last van een piep in zijn oor. [eiser] heeft van de medische dienst van de PI [plaats] pijnstillers en antibiotica gekregen en hij heeft het advies gekregen om zalven te gebruiken, maar [eiser] weet uit ervaring dat de klachten daardoor alleen maar verergeren. [eiser] heeft om een luchtreiniger of handstofzuiger verzocht, omdat hij het vermoeden kreeg dat zijn allergische reactie werd veroorzaakt door stof, maar deze middelen zijn niet aan hem verstrekt. Inmiddels heeft de inrichtingsarts van de PI [plaats] aan [eiser] laten weten dat er geen behandelopties meer zijn. Verder heeft de PI [plaats] [eiser] verplicht om voortaan weer in één van de zalen voor arbeid te werken, in plaats van in de keuken waar hij eerst werkte. Daardoor komt [eiser] nu tijdens de arbeid in aanraking met plastic. [eiser] wordt gelet op voormelde omstandigheden tijdens zijn detentie onderworpen aan een onmenselijke en vernederende behandeling en daarmee is sprake van strijdigheid met het bepaalde in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook handelt de Staat, althans de PI [plaats] , onrechtmatig jegens [eiser] door te weigeren om de voorzieningen te treffen die nodig zijn om te voorkomen dat [eiser] onnodig wordt blootgesteld aan contact met de stoffen die bij hem een allergische reactie veroorzaken. Daarom moet [eiser] onmiddellijk in vrijheid worden gesteld, althans moet de aan hem opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer worden gelegd door middel van elektronisch toezicht.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] heeft aan zijn vordering onder meer ten grondslag gelegd dat de Staat zich jegens hem schuldig maakt aan onrechtmatig handelen. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.
4.2.
De Staat heeft aangevoerd dat voor [eiser] tegen het in 2.7. bedoelde oordeel van de medisch adviseur DJI dat de klachten van [eiser] onvoldoende zijn om de conclusie te rechtvaardigen dat hij detentieongeschikt is in beginsel op grond van de artikelen 71b tot en met 71f van de Penitentiaire beginselenwet een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de speciale beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) open staat. Desalniettemin heeft de Staat zich voor wat betreft de ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vorderingen gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter, omdat een inhoudelijke behandeling van die vorderingen volgens de Staat hoe dan ook moet leiden tot een afwijzing daarvan. Hoewel aan de Staat moet worden toegegeven dat [eiser] het oordeel van de medisch adviseur DJI inderdaad had kunnen laten toetsen door de speciale beroepscommissie RSJ, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] in de gegeven omstandigheden, in het bijzonder gelet op de door hem gestelde ernst van zijn gezondheidsklachten, voldoende (spoedeisend) belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn vorderingen in kort geding.
4.3.
Volgens [eiser] is zijn detentie in strijd met artikel 3 EVRM en handelt de Staat daarnaast onrechtmatig jegens hem doordat (samengevat) in de PI [plaats] geen adequate maatregelen worden getroffen ter bescherming van zijn gezondheid. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan [eiser] in dit standpunt niet worden gevolgd. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.4.
Niet in geschil is dat [eiser] in de PI [plaats] kan beschikken over hypoallergeen beddengoed, een hypoallergeen matras, eigen persoonlijke verzorgingsproducten en een magnetron (die de eerder verstrekte waterkoker heeft vervangen) en dat het hem wordt toegestaan om zelf zijn maaltijden te bereiden, zodat deze niet in plastic bakjes verwarmd hoeven te worden. De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat daarmee alle redelijkerwijs mogelijke middelen om contact met plastic en rubber te voorkomen aan [eiser] zijn verstrekt. Dat de PI [plaats] daarnaast niet ook een luchtreiniger of handstofzuiger aan [eiser] heeft verstrekt doet aan dat oordeel niet af. [eiser] stelt dat de klachten ‘mogelijk’ worden veroorzaakt door stof, maar (deugdelijk) onderbouwd is die stelling niet. [eiser] kan van de Staat daarom niet verwachten dat deze hem (ook nog) voorziet van de door hem gewenste apparatuur om zijn huid te beschermen tegen stofdeeltjes.
4.5.
De Staat heeft daarnaast onbetwist naar voren gebracht dat [eiser] sinds de aanvang van zijn huidige detentie op medische indicatie alleen in een cel verblijft en dat het baantje in de keuken van de PI [plaats] , waarbij [eiser] niet aan plastic werd blootgesteld, is beëindigd omdat zich een incident met beeldbellen heeft voorgedaan. De Staat heeft daarbij toegelicht dat [eiser] vervolgens is opgeroepen voor reguliere arbeid en dat hij, omdat hij heeft geweigerd om daaraan deel te nemen, voor de duur van de arbeid in zijn cel verblijft, waarbij hij tijdens die uren de gelegenheid heeft om voor zichzelf te koken. In dit licht bezien heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij tijdens de arbeid in aanraking komt met stoffen die bij hem een allergische reactie oproepen.
4.6.
Voldoende aannemelijk is wel geworden dat [eiser] pijnstillers en antibiotica heeft gekregen voor zijn klachten. Daarnaast is gebleken dat [eiser] het advies heeft gekregen om zalven en crèmes te gebruiken en een dermatoloog te bezoeken, maar dat hij hiervan heeft afgezien. Dat ook de huisarts van de PI [plaats] heeft verklaard dat deze mogelijkheden waarschijnlijk weinig soelaas bieden, doet niet af aan de constatering dat de PI [plaats] vooralsnog in voldoende mate passende behandelingen aan [eiser] heeft aangeboden en dat zijn allergie serieus wordt genomen. Vastgesteld moet worden dat [eiser] , die de Staat het verwijt maakt dat onvoldoende wordt gedaan om hem te helpen met zijn gezondheidsklachten, zelf geen behandelopties heeft voorgesteld die zijn klachten kunnen verzachten. Daarbij moet bedacht worden dat uit niets blijkt dat [eiser] buiten detentie minder of geen klachten zal ondervinden.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de Staat (de PI [plaats] ) voldoende adequate voorzieningen heeft getroffen om te bewerkstelligen dat [eiser] zo min mogelijk aan plastic en rubber wordt blootgesteld en dat [eiser] met zijn klachten door (de huisarts en) de PI serieus wordt genomen. De detentie van [eiser] is zo ingericht dat zijn allergische reacties zoveel worden beperkt als in de gegeven omstandigheden mogelijk is. Onder deze omstandigheden is het (te) vergezocht de Staat voor de voeten te werpen [eiser] bloot te stellen aan een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.8.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.
mvt