7.2De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding om in afwachting van het besluit op bezwaar het bestreden besluit te schorsen voor zover hiermee toestemming is verleend voor het realiseren van een bijgebouw met een bouwvolume van meer dan 143,6m3, dat wil zeggen het maximale bouwvolume dat het bestemmingsplan toestaat. De gronden die verzoeker heeft aangevoerd over het bouwvolume van het bouwwerk in relatie tot een goede ruimtelijke ordening kunnen daarom onbesproken blijven.
Afstand bijgebouw tot woning verzoeker
8. Verzoeker voert aan dat het bijgebouw op slechts 60 cm afstand van zijn woning komt te staan, waardoor niet wordt voldaan aan de afstandseis uit artikel 7.2.2, aanhef en onder g, van de planregels. Dit komt volgens verzoeker doordat zijn woning een dakoverstek heeft die voor een deel doorloopt tot maaiveldhoogte. Deze dakoverstek is volgens verzoeker door het college ten onrechte niet bij de afstandsmeting betrokken. Verder wijst verzoeker erop dat zich op zijn perceel sinds kort een tuinhuisje bevindt op circa 20 cm van het bouwplan van vergunninghouder.
9. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de afstand van de gevel van het bouwplan tot de gevel van de woning van verzoeker meer dan 1 meter bedraagt, zodat wordt voldaan aan artikel 7.2.2, onder g, van de planregels.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen van mening verschillen over de wijze waarop de afstand tussen bebouwing op grond van het bestemmingsplan gemeten moet worden en in het bijzonder over de vraag of daarbij ook dakoverstekken en aanverwante bouwdelen in aanmerking genomen moeten worden. In hetgeen verzoeker over de afstanden tussen het bouwplan en de bebouwing op haar perceel heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter echter geen reden tot schorsing van het bestreden besluit. Met betrekking tot het tuinhuisje op het perceel van verzoeker neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het college zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat dit op de huidige locatie niet in deze vorm opgericht had mogen worden en daarom geen rol kan spelen bij de vergunning van het bouwplan. Over de toelaatbaarheid van het tuinhuisje van verzoeker zal in de bezwaarprocedure meer duidelijkheid moeten komen. Bij de huidige stand van zaken en bij gebrek aan concrete en verifieerbare informatie over het tuinhuisje van verzoeker, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het bestreden besluit in verband met de aanwezigheid van dit tuinhuisje te schorsen.
Over de gestelde schending van de planregel die ziet op de afstand tussen het bouwplan en de woning van verzoeker, wordt als volgt overwogen. Ter zitting is duidelijk geworden dat verzoeker en het college van mening verschillen over de feitelijke afstand tussen het bouwplan en de woning van verzoeker. Ook hierover zal in de bezwaarfase meer duidelijkheid moeten komen. De voorzieningenrechter acht echter van belang dat het college ter zitting het standpunt heeft ingenomen dat ook als zou blijken dat de afstand tussen het bouwplan en (de dakoverstek van) de woning van verzoeker inderdaad minder dan 1 meter bedraagt, de vergunning voor het bouwplan in stand kan blijven, omdat in dat geval alsnog toestemming zal worden verleend om deze overschrijding toe te staan. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat het college de omgevingsvergunning in dat geval zal aanvullen met een toestemming voor “handelen in strijd met het bestemmingsplan” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.In het dossier en in wat verzoeker heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat een dergelijke toestemming – indien vereist – niet verleend zal kunnen worden. Daarbij is van belang dat – als het standpunt van verzoeker wordt gevolgd – het bouwplan slechts circa 40 cm teveel in de richting van de woning zou zijn gerealiseerd. Verder heeft verzoeker ter zitting bevestigd dat het voornaamste bezwaar met betrekking tot het bouwplan bestaat uit de vrees voor afname van bezonning op zijn perceel. Zoals verzoeker ter zitting desgevraagd heeft erkend, wordt de mate van bezonning in dit geval echter met name beïnvloed door de hoogte van het bouwplan, die past binnen het bestemmingsplan, en niet door de afstand van het bouwplan tot de woning van verzoeker. Mocht dus sprake zijn van een overschrijding van de minimaal vereiste afstand tot (de dakoverstek van) de woning van verzoeker, dan zal die naar verwachting niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woongenot van verzoeker of anderszins strijd opleveren met een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt niet.
11. Verzoeker voert tot slot aan dat het bouwplan ten onrechte niet is getoetst aan het Bouwbesluit.