In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd aan eiser, een Braziliaanse nationaliteit houder. Eiser had eerder een terugkeerbesluit ontvangen op 14 februari 2018, maar hieraan geen gehoor gegeven. Op 5 maart 2023 werd eiser aangehouden op verdenking van mishandeling en op 6 maart 2023 werd hij in bewaring gesteld met een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaren. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij ook een verzoek om schadevergoeding is ingediend. De rechtbank heeft op 20 maart 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, ondanks de argumenten van de gemachtigde van eiser over het ontbreken van een beëdigde tolk tijdens het verhoor. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden rondom het verhoor niet onrechtmatig waren, aangezien eiser de tolk goed kon verstaan en de spoed van de situatie een niet-beëdigde tolk rechtvaardigde. Daarnaast werd overwogen dat de stelling van eiser dat zijn echtgenote verblijfsrecht in Portugal heeft, niet voldoende onderbouwd was, en dat verweerder terecht geen rekening had gehouden met deze omstandigheid in het terugkeerbesluit.
De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat niet was aangetoond dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was geweest. De rechtbank concludeerde dat eiser zelf had gekozen om Nederland te verlaten voordat de zitting had plaatsgevonden, en dat verweerder geen reden had om met een lichter middel te volstaan. De uitspraak werd gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier, en is openbaar gemaakt.