ECLI:NL:RBDHA:2023:3884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
NL23.7049
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en was bedoeld om de vrijheidsontneming in het kader van grensbewaking te waarborgen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 8 maart 2023 opgeheven, waarna partijen toestemming verleenden voor schriftelijke behandeling van de zaak.

De rechtbank heeft overwogen dat, indien de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw, het beroep gegrond kan worden verklaard. Echter, omdat de maatregel was opgeheven, beperkte de beoordeling zich tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de tenuitvoerlegging van de maatregel niet onrechtmatig was geweest, aangezien de maatregel binnen twee dagen na het nader gehoor was opgeheven. De rechtbank wees het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, en mr. J.R. Froma, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7049

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Honing).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2023 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 8 maart 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op 8 en 14 maart 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hierop op 16 maart 2023 gereageerd. De rechtbank heeft op 17 maart 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
4. De gemachtigde van eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De gemachtigde van eiser wijst erop dat het nader gehoor heeft plaatsgevonden op 6 maart 2023 en dat de maatregel van bewaring pas op 8 maart 2023 is opgeheven. Volgens de gemachtigde van eiser valt niet in te zien waarom de maatregel niet op 7 maart 2023 opgeheven kon worden.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 3 juni 2016 [1] hoeft verweerder bij toepassing van de grensprocedure niet reeds bij het opleggen van de maatregel een pré-toets te verrichten naar de inwilligbaarheid van het asielverzoek. Verweerder dient een redelijke termijn te worden gegund om onderzoek te verrichten naar het asielverzoek van de vreemdeling en naar de vraag of dit verzoek zich leent voor afdoening in de grensprocedure, waarbij de beslissing hierover in beginsel wordt genomen na het nader gehoor, omdat dan alle relevante feiten bekend zijn. Daarnaast kan verweerder bijvoorbeeld onderzoeken of sprake is van tegenstrijdigheden in het relaas, van een veilig derde land of van een mogelijke Dublinclaim.
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat de maatregel binnen twee dagen na het nader gehoor is opgeheven. Naar het oordeel van de rechtbank is die termijn niet onredelijk, te meer omdat de gemachtigde van eiser op 7 maart nog correcties en aanvullingen stuurde.
8. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van de opheffing daarvan onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.