Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/5909
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 maart 2023 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. J.A.J.M. van Houtum),
en
het college van Gedeputeerde Staten van Zuid Holland (het college)
(gemachtigde: drs. E.M. Herben, werkzaam bij de Omgevingsdienst Midden-Holland).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Waddinxveense Groenrecycling Wagro B.V.te Waddinxveen (vergunninghouder)
Waddinxveense Groenrecycling Wagro B.V.te Waddinxveen (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. A.M. van de Laar).
Inleiding
In deze uitspraak gaat het om het beroep van eiser tegen de op 13 juli 2018 aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een biomassagestookte stookinstallatie (hierna: biomassacentrale) aan de [adres] [nummer], te [plaats]. Het beroep wordt niet inhoudelijk beoordeeld omdat de rechtbank in deze uitspraak tot de conclusie komt dat eiser geen belanghebbende is. In de motivering van de uitspraak legt de rechtbank uit waarom zij tot dit oordeel komt.
De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2019 behandeld op een regiezitting, gevoegd met de beroepen met zaaknummers SGR 18/5913, SGR 18/5918, SGR 19/3765,
SGR 19/3216, SGR 19/3346, SGR 19/4317 en SGR 19/6697.
Op 21 oktober 2022 heeft een tweede regiezitting plaatsgevonden.
De rechtbank heeft dit beroep, gevoegd met de beroepen met zaaknummers SGR 18/5913, SGR 18/5918, SGR 19/4317, SGR 19/6697, en SGR 21/549 vervolgens inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 februari 2023. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van het college, bijgestaan door ing. S.J. van Oosten en
mr. R. Oosterhuis. Namens vergunninghouder zijn verschenen: mr. L.C.E. Augustinus,
L. Kruiswijk en H. Neelen.
mr. R. Oosterhuis. Namens vergunninghouder zijn verschenen: mr. L.C.E. Augustinus,
L. Kruiswijk en H. Neelen.
Na het sluiten van het onderzoek heeft de rechtbank de zaken weer gesplitst.
Totstandkoming en samenvatting van het besluit
1. Op 16 januari 2016 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd om een biomassacentrale op haar terrein op te richten. De opgewekte warmte wil vergunninghouder afzetten naar de in de directe omgeving gelegen, in ontwikkeling zijnde, duurzame en innovatieve glastuinbouwsector de Glasparel en/of de opgewekte elektrische energie te leveren op het openbare elektriciteitsnetwerk.
2. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend op 13 juli 2018 (het bestreden besluit). Het bestreden besluit ziet op de volgende activiteiten:
bouwen (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo));
strijdig gebruiken (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo);
milieu (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo).
Beoordeling door de rechtbank
3. Eiser is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Samengevat weergegeven betoogt hij dat de biomassacentrale een bedreiging is voor de volksgezondheid en zijn woon- en leefklimaat aantast.
4. De rechtbank zal als eerst beoordelen of eiser kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
Artikel 8:1 van de Awb luidt: "Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."
5.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dat is vermeld in de uitspraak van 16 maart 2016 [2] , dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
5.2
Eiser woont op ongeveer 1,7 kilometer afstand van de vergunde biomassacentrale en heeft niet betwist dat hij daar geen zicht op heeft. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij, naar objectieve maatstaven gemeten, als gevolg van de verleende vergunning gevolgen van enige betekenis zou kunnen ondervinden. De enkele stelling van eiser dat hij vreest voor de volksgezondheid vanwege de fijnstofuitstoot en hij opkomt voor een goed woon- en leefklimaat voor zijn gezin is daarvoor onvoldoende. Eiser wordt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet geraakt in een objectief bepaalbaar persoonlijk belang dat rechtstreeks bij het besluit tot vergunningverlening is betrokken. Gelet hierop is eiser geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
6. Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat zij bij uitspraken van heden in de zaken met registratienummers SGR 18/5913 en SGR 18/5918 wel een inhoudelijk oordeel geeft over de in geding zijnde omgevingsvergunning.
7. Het beroep is niet-ontvankelijk. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzitter, en mr. R.H. Smits, en
mr. C.J. Waterbolk, leden, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.