ECLI:NL:RBDHA:2023:3843
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot artikel 64 Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een vrouw van Ugandese nationaliteit, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 werd afgewezen. Het primaire besluit werd genomen op 8 oktober 2021, waarna verzoekster op 22 oktober 2021 bezwaar heeft aangetekend en de voorzieningenrechter heeft verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Het verzoek om voorlopige voorziening betreft het primaire besluit, maar het bezwaar van verzoekster werd bij besluit van 18 februari 2022 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter constateert dat er tegen dit laatste besluit geen beroepsprocedure loopt, wat betekent dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een voorlopige voorziening. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van P.W. Karsowidjojo, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.