ECLI:NL:RBDHA:2023:3818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
22/2804
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WIA-uitkering en dwangsom door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2023, in de zaak tussen eiseres uit Italië en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van een WIA-uitkering en een dwangsom beoordeeld. Eiseres had zich ziek gemeld vanuit Italië en had een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was afgewezen omdat verweerder meende dat eiseres niet had meegewerkt aan een noodzakelijk medisch onderzoek. Eiseres stelde dat zij niet in staat was om deel te nemen aan het videoconsult vanwege technische problemen en dat verweerder onvoldoende had gedaan om haar te ondersteunen in het proces.

De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres niet heeft meegewerkt. Het enkele feit dat eiseres geen videoverbinding kon maken, betekent niet dat zij geen medewerking wilde verlenen. De rechtbank benadrukt dat als een videoverbinding niet mogelijk is, verweerder eiseres in persoon moet uitnodigen voor een onderzoek in Nederland. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit II en draagt verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond, maar het beroep tegen het bestreden besluit II is gegrond. Eiseres krijgt haar griffierecht terug. Deze uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie en ondersteuning van de aanvrager in het proces van het aanvragen van een uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2804

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] uit Italië, eiseres,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
( [gem.verweerder] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing tot vergoeding van een dwangsom en de afwijzing van de door eiseres aangevraagde uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering).
Verweerder heeft in het besluit van 24 november 2021 (het primaire besluit I) de gevraagde dwangsom afgewezen. Met het besluit van 22 april 2022 (het bestreden besluit I) blijft verweerder bij dit besluit.
In het besluit van 22 november 2021 (het primaire besluit II) heeft verweerder aangegeven dat hij weigert een beslissing te nemen op de aanvraag om een WIA-uitkering. Met het besluit van 16 mei 2022 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de WIA-uitkering afgewezen.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft beide beroepen aangemerkt als samenhangend en de beroepen op
9 januari 2023 op een zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiseres heeft zich afgemeld.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

1. Eiseres werkte voor het laatst als jurist. Na afloop van haar uitkering op grond van de Werkloosheidswet, meldde zij zich op 28 februari 2018 ziek vanuit Italië vanwege psychische klachten. Vanaf 2 maart 2018 ontving eiseres een Ziektewetuitkering.
2. Op 16 februari 2020 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Op
11 maart 2020 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 12 mei 2020 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en aan eiseres laten weten dat zij uitgenodigd zal worden voor een medisch spreekuur. Op 29 april 2021 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld, omdat een beslissing op haar aanvraag uitbleef. Vervolgens heeft eiseres op 6 juni 2021 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft op 24 augustus 2021 geoordeeld dat verweerder alsnog binnen drie maanden na de uitspraak een besluit op de aanvraag moest nemen. Verweerder heeft dat met het primaire besluit II gedaan en aangegeven dat hij geen (inhoudelijk) besluit op de aanvraag neemt. Met het bestreden besluit II heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Hieraan legt verweerder het onderstaande ten grondslag.
3. Op 1 september 2021 heeft verweerder laten weten dat hij berust in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 augustus 2021. Verweerder moest daarom binnen drie maanden vanaf 24 augustus 2021 een beslissing nemen op de aanvraag om een
WIA-uitkering. Daarvoor was het noodzakelijk dat er een medisch onderzoek werd verricht. Verweerder heeft eiseres vervolgens in de e-mail van 22 oktober 2021 uitgenodigd voor een videoconsult met een verzekeringsarts op 8 november 2021 via Videobutler. Eiseres kon de link niet openen en verweerder heeft toen op dezelfde dag opnieuw een link toegestuurd. Daarna heeft eiseres volgens verweerder niet meer gereageerd. Eiseres dient bereikbaar te zijn op het door haar opgegeven postadres, telefoonnummer en e-mailadres. Dat zij afgelegen in Italië woont en zowel telefonisch als online slecht bereikbaar is, komt voor haar rekening en risico. Er was sprake van een coronacrisis, maar daar houdt verweerder geen rekening mee. Verder is het verweerder niet gebleken dat er bijzondere omstandigheden zijn waardoor eiseres niet in staat was om deel te nemen aan het videoconsult. Verweerder vindt daarom dat eiseres niet heeft meegewerkt aan het noodzakelijke medisch onderzoek waardoor de verzekeringsarts niet kan vaststellen of eiseres arbeidsongeschikt is. Nu het noodzakelijke medisch onderzoek ontbreekt, kan verweerder eiseres geen uitkering toekennen.
4. Omdat eiseres vindt dat verweerder te laat uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank, heeft zij verweerder in gebreke gesteld en vordert zij betaling van dwangsommen. Verweerder heeft in het primaire besluit I en het bestreden besluit I laten weten dat hij niet te laat heeft beslist en daarom geen dwangsom toekent.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht geen dwangsom aan eiseres heeft toegekend en op goede gronden de aangevraagde WIA-uitkering heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Het bestreden besluit I
6. Eiseres voert aan dat verweerder te laat uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank en dat zij daarom recht heeft op een dwangsom. Daarnaast herleeft de dwangsomtermijn als de rechtbank beslist dat de WIA-uitkering ten onrechte is afgewezen.
7. De rechtbank volgt dit standpunt van eiseres niet. De rechtbank heeft verweerder een termijn gegeven van drie maanden na de uitspraak van 24 augustus 2021, te weten tot en met 24 november 2021. Verweerder heeft de beslissing op de aanvraag om een
WIA-uitkering genomen op 22 november 2021. Dat is op tijd. Daarom is verweerder geen dwangsom verschuldigd. Het voorgaande is niet anders als op een later moment blijkt dat de inhoud van het besluit onjuist zou zijn. Dit beroep slaagt niet.

Het bestreden besluit II

8. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat zij het noodzakelijke medisch onderzoek niet heeft geweigerd. Verweerder wilde een videoverbinding tot stand brengen via Videobutler, maar eiseres kreeg daarmee geen verbinding. Zij beschikt niet over een moderne telefoon, tablet of laptop. Ook met geleende apparatuur kon eiseres geen verbinding krijgen, omdat daarop geen pdf-viewer was geïnstalleerd. Verweerder heeft echter niet aangegeven dat de pdf-viewer nodig was om de instructies van Videobutler te kunnen lezen. Voor eiseres bestond er geen enkele reden om aan te nemen dat het videoconsult niet kon plaatsvinden, omdat andere videosoftware op haar (geleende) apparatuur wel naar behoren werkt. Als verweerder tijdig duidelijke instructies had gegeven om de videoverbinding te laten slagen, dan had eiseres ook tijdig naar een oplossing kunnen zoeken als dat niet zou werken, bijvoorbeeld door naar Nederland te komen voor een fysiek spreekuur. Verder was eiseres wel bereikbaar voor een gesprek en had zij ook met verweerder kunnen bellen dan wel videobellen via Whatsapp. Op deze voorstellen is verweerder niet ingegaan. Bovendien ontbreekt de wettelijke grondslag om van iemand die een WIA-uitkering aanvraagt te verlangen dat diegene over moderne apparatuur beschikt. Tot slot merkt eiseres nog op dat verweerder bij een fysiek spreekuur de reis- en verblijfskosten vergoedt, maar dat bij een videoconsult wordt verwacht dat eiseres de benodigde apparatuur zelf bekostigt.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat eiseres niet heeft meegewerkt aan het noodzakelijke medisch onderzoek. Het enkele feit dat eiseres geen videoverbinding tot stand kon brengen betekent nog niet dat zij geen medewerking wilde verlenen. Het belang van verweerder is erin gelegen dat eiseres wordt onderzocht. Als dat niet mogelijk is via een videoverbinding, dan dient verweerder haar in persoon uit te nodigen voor een onderzoek in Nederland. Na ontvangst van deze uitnodiging kan eiseres laten zien dat zij bereid is om zich medisch te laten onderzoeken. Verweerder heeft deze alternatieve mogelijkheid ten onrechte niet aan eiseres aangeboden. Verweerder dient dit alsnog te doen en binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit II.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep tegen het bestreden besluit I is ongegrond. Het beroep tegen het bestreden besluit II is gegrond. Vanwege de gegrondverklaring krijgt eiseres het door haar betaalde griffierecht terug.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar gericht tegen het primaire besluit II te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Mazurel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
3 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.