ECLI:NL:RBDHA:2023:3812
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Zweden voor behandeling van asielverzoek
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. B.W.M. Toemen, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M. Talsma, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van het asielverzoek op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser op 4 juli 2022 is ingediend en dat het claimverzoek aan Zweden op 22 september 2022 is verstuurd. De rechtbank oordeelt dat het verzoek om terugname tijdig is gedaan, aangezien dit binnen de drie maanden na de indiening van het asielverzoek is gebeurd. Eiser heeft aangevoerd dat de termijn voor het indienen van het verzoek om terugname is overschreden, maar de rechtbank heeft dit verworpen. De rechtbank concludeert dat de Zweedse autoriteiten het claimverzoek hebben geaccepteerd en dat er voldoende bewijs was dat Nederland en Zweden dezelfde persoon voor zich hadden.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de asielaanvraag niet in behandeling hoeft te worden genomen en dat eiser kan worden overgedragen aan Zweden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 maart 2023 en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.