ECLI:NL:RBDHA:2023:3812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
NL23.2729
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Zweden voor behandeling van asielverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. B.W.M. Toemen, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M. Talsma, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van het asielverzoek op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser op 4 juli 2022 is ingediend en dat het claimverzoek aan Zweden op 22 september 2022 is verstuurd. De rechtbank oordeelt dat het verzoek om terugname tijdig is gedaan, aangezien dit binnen de drie maanden na de indiening van het asielverzoek is gebeurd. Eiser heeft aangevoerd dat de termijn voor het indienen van het verzoek om terugname is overschreden, maar de rechtbank heeft dit verworpen. De rechtbank concludeert dat de Zweedse autoriteiten het claimverzoek hebben geaccepteerd en dat er voldoende bewijs was dat Nederland en Zweden dezelfde persoon voor zich hadden.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de asielaanvraag niet in behandeling hoeft te worden genomen en dat eiser kan worden overgedragen aan Zweden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 maart 2023 en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.2729
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Talsma).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.2730, op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Fadl. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland vastgesteld dat Zweden voor de behandeling van de aanvraag verantwoordelijk is en bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
Claimverzoek te laat verzonden
2. Eiser voert aan dat de termijn voor het indienen van een verzoek om terugname is overschreden. Nederland is daarom toch verantwoordelijk voor het asielverzoek van eiser. Het claimverzoek van eiser is namelijk niet gebaseerd op een Eurodac-treffer, zodat het
verzoek om terugname uiterlijk binnen drie maanden na het verzoek om internationale bescherming verstuurd dient te worden1.. Aangezien eiser op 4 juli 2022 een asielverzoek heeft ingediend, moest het claimverzoek uiterlijk op 4 oktober 2022 worden verstuurd.
Verweerder heeft op 22 september 2022 een claimverzoek verstuurd naar de Zweedse autoriteiten. De Zweedse autoriteiten hebben dit verzoek op 4 oktober 2022 afgewezen. Vervolgens is er op 24 oktober 2024 een verzoek gedaan. Volgens eiser blijkt uit de afwijzing van het eerste verzoek door Zweden dat dat claimverzoek nog niet compleet was. Om die reden kan het claimverzoek van 24 oktober 2022 niet gezien worden als een verzoek om heroverweging, maar dient het gezien te worden als een geheel nieuw verzoek. Het claimverzoek van 24 oktober 2022 is daarom buiten de gestelde termijn verstuurd.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening staat dat een verzoek tot terugname binnen drie maanden na het verzoek om internationale bescherming moet worden gedaan, indien het claimverzoek is gebaseerd op andere gegevens dan uit de Eurodac-systemen. De claim is in dit geval niet gebaseerd op informatie uit de Eurodac-systemen, waardoor deze termijn van toepassing is. Eiser heeft op 4 juli 2022 een asielverzoek ingediend. Het claimverzoek moest daarom uiterlijk op 4 oktober 2022 worden verstuurd. Verweerder heeft binnen deze termijn van drie maanden, namelijk op 22 september 2022, het verzoek verstuurd. De Zweedse autoriteiten hebben dit verzoek echter op 6 oktober 2022 afgewezen. In de afwijzing staat dat Zweden nog bezig was met een fotovergelijkingsonderzoek. De rechtbank volgt daarom eisers stelling dat de initiële aanvraag niet volledig was en dat daarom de aanvraag is afgewezen, niet. Dit te meer nu verweerder ter zitting heeft toegelicht is bij het verzoek de foto van eiser, de vingerafdrukken van eiser en het Eurodac-resultaat waren meegestuurd.
4. In artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening2 staat dat de verzoekende lidstaat, wanneer hij van oordeel is dat de weigering op een beoordelingsfout berust of wanneer hij over aanvullende elementen beschikt die hij kan doen gelden, binnen drie weken na ontvangst van het negatieve antwoord, kan vragen dat zijn verzoek opnieuw wordt onderzocht (verzoek om heroverweging) . Gezien het bovenstaande is het verzoek dat verweerder op 24 oktober 2022 heeft gedaan een dergelijk verzoek om heroverweging. Zowel het initiële claimverzoek van 22 september 2022 en het heroverwegingsverzoek van 24 oktober 2022 zijn daarom binnen de daarvoor gestelde termijnen verstuurd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 5 van de Dublinverordening
5. Eiser stelt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 5 van de Dublinverordening, omdat hij pas is gehoord nadat het claimverzoek van 22 september 2022 al was afgewezen door Zweden. Bovendien heeft verweerder tijdens het aanmeldgehoor op 12 oktober 2022 niet alle relevante en noodzakelijke informatie verstrekt. Eiser werd niet op de hoogte gesteld dat verweerder al een claimverzoek naar de Zweedse autoriteiten had verstuurd en dat dit claimverzoek was afgewezen. Daarom heeft eiser niet de mogelijkheid gehad om hierop te reageren. Volgens eiser is dit een zorgvuldigheidsgebrek in de voorbereiding van het besluit.
1. Zie artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening
2 Verordening (EU) nr. 1560/2003
6. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens artikel 5, tweede lid, van de Dublinverordening vindt het persoonlijk onderhoud tijdig plaats en in elk geval voordat er een besluit tot overdracht van de verzoeker aan de verantwoordelijke lidstaat overeenkomstig, artikel 26, eerste lid, van de Dublinverordening, wordt genomen. Artikel 5 van de Dublinverordening brengt niet met zich mee dat verweerder moet horen voordat verweerder een claimverzoek verstuurd. De rechtbank stelt vast dat het Dublin aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2022 en dat verweerder het besluit tot overdracht heeft genomen op 30 januari 2023. Verweerder heeft eiser dus op tijd gehoord. Dat verweerder niet aan eiser heeft verteld dat er al een claimverzoek was verstuurd en dit verzoek door de Zweedse autoriteiten was afgewezen, maakt dit niet anders. De rechtbank begrijpt dat het zorgvuldig was geweest als eiser hiervan op de hoogte zou zijn gesteld tijdens het Dublin aanmeldgehoor, maar dat maakt niet dat sprake is van strijd is met artikel 5 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Claimakkoord
7. Eiser stelt verder dat het niet duidelijk is op grond van welke feitelijkheid de Zweedse autoriteiten het claimverzoek hebben geaccepteerd. In het geval van eiser is er geen Eurodac-treffer, waardoor niet duidelijk is of Nederland en Zweden het over dezelfde persoon hebben. Volgens eiser is het verzoek enkel geaccepteerd op basis van een foto en had daarom het onderzoek, dat de Zweedse autoriteiten hebben gedaan naar de foto, meegezonden moeten worden. Op basis van dat onderzoek kan vastgesteld worden of het evident dezelfde persoon is.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder, voorafgaande aan het verzoek om terugname, op 12 september 2022 aan de Zweedse autoriteiten heeft gevraagd of eiser bij hen bekend is. Daarbij heeft verweerder vingerafdrukken en een foto meegezonden. De Zweedse autoriteiten hebben op 19 september 2022 gereageerd dat deze persoon bij hen bekend is, zij het onder iets andere gegevens, namelijk dezelfde naam maar een andere geboortedatum en andere nationaliteit. Het feit dat vervolgens de eerste claimverzoek van 22 september 2022 is afgewezen onder vermelding van het onderzoek naar de foto, betekent niet dat de bevestiging die de Zweedse autoriteiten op 19 september 2022 hebben gegeven (dat eiser bij hen bekend is) onjuist is. Dit getuige ook het feit dat het heroverwegingsverzoek van 24 oktober 2022 heeft geleid tot acceptatie van de Zweedse autoriteiten op 25 oktober 2022. Naar het oordeel van de rechtbank is gezien deze omstandigheden voldoende duidelijk dat Nederland en Zweden dezelfde persoon voor zich hadden. Verweerder is daarom niet gehouden de resultaten van het onderzoek bij Zweden op te vragen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en dat eiser overgedragen mag worden aan Zweden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 maart 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.