ECLI:NL:RBDHA:2023:3760
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf met familiebezoek als doel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Iraakse nationaliteit en de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf met als doel familiebezoek aan zijn zus en neef. De aanvraag werd op 20 december 2021 afgewezen, omdat de verweerder van mening was dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende waren aangetoond. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 9 mei 2022. Tijdens de zitting op 7 november 2022 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij een eigen bedrijf heeft en dat hij in Irak een woning bezit, wat zijn economische binding zou aantonen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde documenten onvoldoende waren om zijn economische en sociale binding met Irak aan te tonen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij tijdig zou terugkeren naar Irak na afloop van het visum. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, en mr. P.C.J. Lindeijer, griffier.