ECLI:NL:RBDHA:2023:3760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
22/3151
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf met familiebezoek als doel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Iraakse nationaliteit en de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf met als doel familiebezoek aan zijn zus en neef. De aanvraag werd op 20 december 2021 afgewezen, omdat de verweerder van mening was dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende waren aangetoond. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 9 mei 2022. Tijdens de zitting op 7 november 2022 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij een eigen bedrijf heeft en dat hij in Irak een woning bezit, wat zijn economische binding zou aantonen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde documenten onvoldoende waren om zijn economische en sociale binding met Irak aan te tonen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij tijdig zou terugkeren naar Irak na afloop van het visum. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, en mr. P.C.J. Lindeijer, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/3151

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. de Vaal)
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2021 (het primaire besluit), heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een visum voor kort verblijf met als doel ‘familiebezoek aan zus en neef [referent] (referent)’ afgewezen.
Bij besluit van 9 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Referent is eveneens ter zitting verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het navolgende.
2. Eiser heeft op 19 december 2021 bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Teheran verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf met als doel familiebezoek aan zijn zus en haar zoon (referent).
3. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Bovendien kan het voornemen van eiser om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten voor het verstrijken van het visum niet worden vastgesteld. Niet is gebleken dan wel aannemelijk gemaakt dat eiser in zijn land van herkomst over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt om zelfstandig in zijn onderhoud te kunnen voorzien. Ook heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dan wel informatie verschaft omtrent het doel en de verblijfomstandigheden van zijn reis. Ten slotte is de sociale en economische binding van eiser met zijn land van herkomst onvoldoende aangetoond dan wel zeer gering gebleken waardoor een tijdige terugkeer onvoldoende geborgd is.
4. Namens eiser heeft zijn gemachtigde bezwaar gemaakt. In bezwaar is aangevoerd dat het doel van het voorgenomen verblijf een bezoek is aan zijn zus en haar zoon, referent, die dus de neef van eiser is. De neef kan garant staan voor eiser. Deze familiebanden worden door verweerder niet betwist, aldus eiser. Ten aanzien van de economische binding met Irak voert eiser aan dat hij een eigen bedrijf heeft waarin hij zich bezighoudt met de in- en verkoop van auto’s. Ter onderbouwing daarvan worden stukken overgelegd met betrekking tot de inkomsten uit dit bedrijf. Daarnaast heeft eiser een eigen woning. Met betrekking tot de sociale binding heeft eiser aangegeven dat hij in Irak een echtgenote en schoolgaande kinderen achterlaat. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat, nu er bij hem geen sprake is van een slechte economische of onveilige situatie, de gestelde slechte algemene situatie in Irak hem niet tegengeworpen kan worden.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder de weigering om aan eiser het visum voor kort verblijf te verlenen, gehandhaafd.
6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. In de gronden wordt aangevoerd dat eiser geen Farsi of Engels spreekt. Om die reden heeft hij zijn neef een toelichting op de aanvraag laten schrijven. Eiser heeft als gevolg van de communicatieproblemen niet begrepen dat er stukken dienden te worden overgelegd. Nu in eerdere procedures het overgelegde bewijs omtrent de familierelatie tussen eiser en zijn zus niet voldoende is geacht, zijn zij bereid middels DNA-onderzoek hun verwantschap aan te tonen. Voorts wordt aangevoerd dat, zolang er geen visum is verstrekt, er geen vluchtreservering geregeld en reisverzekering afgesloten kan worden. Het was voor eiser en referent niet duidelijk dat dit vereist is. Eiser heeft in eerdere procedures aangetoond gehuwd te zijn en kinderen te hebben en ging ervan uit dat deze informatie bij de ambassade bekend was. Wel heeft hij stukken overgelegd waaruit blijkt dat de kinderen ingeschreven zijn op school. Om zijn economische binding met Irak te onderbouwen heeft eiser de nodige documenten overgelegd en is er daarbij van uitgegaan dat de in het Arabisch gestelde documenten gelezen konden worden door medewerkers op de Nederlandse ambassade. Eiser is van mening dat het bewonen van zijn eigen woning met zijn vrouw en kinderen, het hebben van een eigen bedrijf en middels bankrekeningafschriften aantonen dat er spaargeld is, betekent dat er sprake is van economische binding. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat hij ten onrechte niet is gehoord.

Doel en omstandigheid van het voorgenomen verblijf

7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat, nu als doel van het voorgenomen verblijf is aangegeven ‘familiebezoek aan zus en neef’, de onderlinge familieband aangetoond dient te worden. Vastgesteld kan worden dat de familieband tussen eiser enerzijds en zijn gestelde zus en neef anderzijds in deze procedure niet met stukken is onderbouwd. In dit kader heeft verweerder eveneens mogen verlangen dat er een ticketreservering en een reisverzekering worden overgelegd. Van belang is namelijk dat op het moment van de aanvraag het doel en de omstandigheden van het verblijf worden aangetoond en onderbouwd en niet pas na het nemen van het besluit. Dit is ook bij de aanvraag, door middel van de ‘checklist’, aan eiser kenbaar gemaakt. Dat in de overgelegde stukken de beoogde verblijfsduur wisselt, heeft verweerder mee mogen wegen, maar daar komt naar het oordeel van de rechtbank geen overwegende waarde aan toe. Het voorgaande maakt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het doel en de omstandigheden van het verblijf niet met objectiveerbare stukken aannemelijk zijn gemaakt of zijn aangetoond.
Redelijke twijfel over tijdige terugkeer, vestigingsgevaar
8. Bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van een vreemdeling om het grondgebied van de EU-lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het gevraagde visum, mag verweerder zich laten leiden door de intensiteit van de sociale en economische binding van een vreemdeling met zijn of haar land van herkomst. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat deze binding zodanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat zijn tijdige terugkeer naar Irak voldoende gewaarborgd is.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser met de overgelegde documenten onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn economische en sociale binding met Irak zodanig is dat zijn tijdige terugkeer naar dat land is gewaarborgd. De door eiser overgelegde stukken in het kader van zijn economische binding kunnen niet ter onderbouwing dienen. Die zijn namelijk allemaal gesteld in de Arabische taal, terwijl verweerder heeft mogen verlangen dat documenten bij voorkeur gesteld moeten zijn in het Engels, dan wel moeten zijn voorzien van een vertaling. Het bezit van een woning hoeft niet te worden aangemerkt als voldoende onderbouwing van economische binding met het land van herkomst, omdat fysieke aanwezigheid daarvoor niet is vereist en het huis bovendien verkocht kan worden. Van de overgelegde foto heeft verweerder mogen vinden dat deze op zichzelf onvoldoende is om aan te tonen dat eiser zelfstandig ondernemer is en daardoor aan Irak gebonden is. Ten aanzien van eisers sociale band met Irak heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat die onvoldoende is onderbouwd. Hij heeft daarbij van belang mogen vinden dat door eiser geen huwelijksakte of geboorteakten van de twee dochters zijn overgelegd. Dat eiser in eerdere procedures zou hebben aangetoond gehuwd te zijn en kinderen te hebben blijkt niet uit het dossier, en heeft verweerder niet kunnen bevestigen. Bovendien kan eiser er niet zomaar van uitgaan dat stukken die hij in een eerdere, inmiddels afgeronde procedure heeft overgelegd ook bij een volgende procedure worden betrokken. Dat eiser ervan uit mocht gaan dat deze informatie bij de ambassade bekend was, volgt de rechtbank dus niet. Ook de stelling van eiser dat hij in deze procedure bepaalde stukken wel bij de ambassade heeft ingeleverd maar die stukken kennelijk niet bij de aanvraag zijn betrokken, volgt de rechtbank niet. Anders dan eiser aanvoert kan, naar het oordeel van de rechtbank, uit de ‘checklist’ in het dossier niet zonder meer worden afgeleid dat bepaalde stukken door de ambassade in ontvangst zijn genomen. Los van het feit dat de status van de checklist onduidelijk is, is ook onduidelijk wie de streepjes op de checklist heeft gezet, en of een streepje voor een item nu betekent dat het desbetreffende stuk ingeleverd is of juist nog ingeleverd moet worden. Andere onderbouwing van zijn stelling dat hij bepaalde stukken wel heeft ingeleverd heeft eiser niet gegeven. Hetgeen door eiser in ieder geval wel is overgelegd, te weten een onvertaalde schoolregistratie van één van zijn dochters, heeft verweerder onvoldoende mogen achten. Verweerder kan dan ook gevolgd worden in het standpunt dat de sociale en economische binding met het land van herkomst onvoldoende wordt geacht om tijdige terugkeer te garanderen.
9. Het betoog van eiser dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden kan niet slagen. Gelet op het primaire besluit en de in bezwaar ten aanzien van de afwijzingsgronden ingebrachte stukken heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaar niet zou kunnen leiden tot een andersluidend besluit en dat er dus sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 maart 2023 door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier.
de griffier de rechter
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.