ECLI:NL:RBDHA:2023:3756
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 28 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 22 november 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 12 augustus 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft echter besloten het beroep te handhaven, met de vraag of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd door de staatssecretaris. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser heeft zijn beroep willen handhaven voor zover het gaat om de conclusie van de staatssecretaris dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De rechtbank heeft in overweging genomen dat de Tijdelijke wet, die van toepassing is op besluiten op asielaanvragen, uitsluit dat er bestuurlijke dwangsommen kunnen worden verbeurd.
De rechtbank heeft ook verwezen naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 november 2022, waarin is geoordeeld dat er geen aanleiding is om de Tijdelijke wet onverbindend te achten wegens strijd met het Unierecht. Aangezien de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, heeft eiser geen procesbelang meer in deze kwestie. De rechtbank heeft het beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft de staatssecretaris wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.