ECLI:NL:RBDHA:2023:3740

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
C/09/640522 / KG ZA 22-1156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rectificatie van uitlatingen door het Openbaar Ministerie afgewezen; geen onrechtmatig handelen vastgesteld

In deze zaak vorderden eisers, twee juridisch adviseurs, rectificatie van uitlatingen gedaan door het Openbaar Ministerie (OM) naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek. De eisers waren betrokken bij een brief aan de ex-partner van hun cliënte, die leidde tot een aangifte van afdreiging. Het OM had op 6 oktober 2022 medegedeeld dat het onderzoek was afgerond en dat de eisers vervolgd zouden worden. Dit leidde tot onduidelijkheid in de media over hun status als verdachten. Eisers stelden dat de uitlatingen van het OM onrechtmatig waren en eisten rectificatie. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen van het OM niet onrechtmatig waren, omdat deze slechts melding maakten van de beslissing om te vervolgen, zonder dat er al een dagvaarding was uitgebracht. De voorzieningenrechter concludeerde dat het OM niet onrechtmatig had gehandeld en wees de vordering tot rectificatie af. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/640522 / KG ZA 22-1156
Vonnis in kort geding van 2 februari 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2. [eiser sub 2] ,
beiden te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. D.B. Dubach te ’s-Hertogenbosch,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eisers’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 januari 2023, met producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4;
- de akte van eisers houdende overlegging productie 11;
- de op 19 januari 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eisers zijn beiden als juridisch adviseurs en fiscalisten werkzaam bij advieskantoor [Advieskantoor] B.V. In die hoedanigheden hebben eisers op 9 september 2020 namens hun cliënte mevrouw [A] (in de media beter bekend als [Naam] ) een brief gestuurd aan haar ex-partner de heer [B] met afschrift aan zijn vader en moeder.
2.2.
Bij brief van 6 oktober 2022 heeft de officier van justitie bij het Arrondissementsparket Amsterdam aan de strafrechtadvocaat van eisers medegedeeld dat wat het Openbaar Ministerie (OM) betreft het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de op 9 september 2020 verstuurde brief is afgerond en dat het OM voornemens is eisers te dagvaarden voor de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam voor de feiten zoals opgenomen in de bijgevoegde concept-tenlastelegging. In deze concept-tenlastelegging wordt eisers verweten dat zij zich jegens de heer [B] schuldig hebben gemaakt aan een poging tot afdreiging (artikel 318 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) althans wederrechtelijke dwang (artikel 284 Sr). Tevens is medegedeeld dat het Regiebureau van de rechter-commissaris is verzocht om regie te voeren in de zaak. Eisers zijn bij brief van 6 oktober 2022 in de gelegenheid gesteld hun eventuele onderzoekswensen op de voet van artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) uiterlijk binnen vier weken kenbaar te maken aan het Regiebureau van de rechter-commissaris te Amsterdam.
2.3.
Het OM heeft op 6 oktober 2022 eveneens besloten om de heer [B] wegens gebrek aan bewijs niet te vervolgen ter zake van mishandeling en poging tot doodslag van zijn ex-partner, mevrouw [A] . Aan deze beslissing heeft het OM een persbericht gewijd.
2.4.
Het NRC Handelsblad heeft de persvoorlichter van het OM bij e-mail van 6 oktober 2022 gevraagd of kan worden bevestigd dat eisers vervolgd zullen worden naar aanleiding van de jegens hen gedane aangifte ter zake van poging tot afdreiging. De persvoorlichter van het OM heeft het NRC Handelsblad diezelfde dag bij e-mail als volgt bericht:
“De familie [X] ( […] en [B] ) heeft op 23 november 2020 aangifte gedaan van afdreiging tegen de auteurs van een brief waarin wordt aangedrongen op een schikking alvorens een ongeautoriseerde biografie over de familie [X] in de handel zou komen. Ten aanzien van deze aangifte is vandaag ook een beslissing genomen. Deze beslissing is dat de betreffende auteurs vervolgd zullen worden voor afdreiging.”
2.5.
De persvoorlichter van het OM heeft de op 13 oktober 2022 door het NRC Handelsblad gestelde vraag
“Wel zou ik willen weten of deze mededeling van 6 oktober 2022 (zie eerder mailcontact), dat “de betreffende auteurs vervolgd zullen worden voor afdreiging”, door betreffende juridisch adviseurs anders kan worden uitgelegd dan dat zij vervolgd worden en verdachte zijn? Ofwel zit er nog een opbouw in voor dat zij formeel verdachte zijn dan wel vervolgd worden?”bij e-mail van 17 oktober 2022 als volgt beantwoord:
“Klopt. De beide auteurs zullen vervolgd worden. Het strafrechtelijk onderzoek naar de afdreiging is afgerond. In dat strafrechtelijk onderzoek waren beide heren al als verdachte aangemerkt. Het OM heeft inmiddels ook een afdoeningsbeslissing genomen; beide personen zullen gedagvaard worden voor de verdenking van poging afdreiging.”
2.6.
Op 27 oktober 2022 is op de website van het OM een persbericht geplaatst met als kop
OM vervolgt twee juridisch adviseurs wegens poging afdreiging(hierna: ‘het persbericht’)
.In het persbericht valt onder meer het volgende te lezen:
“Het OM Amsterdam heeft besloten twee juridisch adviseurs te vervolgen wegens poging afdreiging. Beide verdachten zijn begin oktober van die beslissing op de hoogte gesteld.
Op 23 november 2020 heeft de familie [X] (…) aangifte gedaan van afdreiging tegen de auteurs (…)
Naar aanleiding van deze aangifte is de politie onder leiding van een officier van justitie een onderzoek gestart. In dat strafrechtelijk onderzoek werden de twee juridisch adviseurs als verdachte aangemerkt. Dit strafrechtelijk onderzoek naar de afdreiging is begin oktober 2022 afgerond. Het OM heeft besloten beide verdachten te zullen dagvaarden op verdenking van poging afdreiging.
Deze beslissing is begin oktober schriftelijk aan beide verdachten gemeld. Ook is aan hen gemeld dat zijzelf of hun verdediging in de gelegenheid worden gesteld om onderzoekswensen in te dienen bij de rechter-commissaris. Mogelijk dat die onderzoekswensen tot aanvullend onderzoek leiden. Zodra dat eventuele aanvullend onderzoek is afgerond, zal er een zittingsdatum worden bepaald.
Op 6 oktober 2022 heeft het Amsterdamse OM desgevraagd aan verscheidene media al gemeld dat beide juridisch adviseurs – tevens auteurs van de brief aan de familie [X] – zullen worden vervolgd op verdenking van poging afdreiging. Op die dag had het Amsterdamse OM in een persbericht gemeld dat een aangifte van mishandeling die op 15 december 2020 tegen [B] was ingediend, is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Dat persbericht was de reden voor een aantal media vragen te stellen over de aangifte van de familie [X] tegen de beide juridisch adviseurs.
Het is het OM gebleken dat er bij sommigen onduidelijkheid bestaat over de beslissing van het OM. Daarom is besloten de vervolgingsbeslissing nogmaals te communiceren, maar nu met een algemeen voor iedereen toegankelijk persbericht. Het Amsterdamse OM hoopt dat hiermee voor iedereen duidelijkheid ontstaat.”
2.7.
Eisers hebben het OM bij brief van 27 oktober 2022 gesommeerd het persbericht te rectificeren door middel van het plaatsen van een bericht op de website van het OM met de volgende inhoud:
2.8.
De recherche officier van justitie heeft bij e-mail van 28 oktober 2022 aan (onder meer) eisers bericht dat het OM niet tot de verlangde rectificatie zal overgaan. In die e-mail valt onder meer het volgende te lezen:
“Begrijp ik uw schrijven goed, meent u dat er nog geen definitieve vervolgingsbeslissing genomen is in uw zaak omdat er slechts nog sprake zou zijn van ‘een voornemen’ en omdat de vervolgingsbeslissing nog afhankelijk zou zijn van de onderzoekswensen bij de rechter-commissaris. Deze aanname is onjuist. Er is wel degelijk een definitieve vervolgingsbeslissing genomen. Om eventuele verspilling van kostbare zittingstijd te voorkomen is er echter voor gekozen om u niet meteen te dagvaarden, omdat dat mogelijk zou hebben betekend dat u eerst op zitting met onderzoekswensen zou komen zodat de zaak aangehouden zou moeten worden. Daarom is u de gelegenheid geboden om eventueel eerst onderzoekswensen te adresseren aan de rechter-commissaris, zodat de zaak de pas op zitting zou kunnen worden aangebracht als er geen onderzoekswensen meer zouden resteren. Met een voorwaardelijke vervolgingsbesluit heeft dit echter niets te maken. Kortom: de beslissing om u te gaan vervolgen is een definitieve vervolgingsbeslissing.”
2.9.
Eisers hebben ieder voor zich de rechter-commissaris op 1 november 2022 verzocht onderzoekshandelingen te verrichten (het horen van vier getuigen). De rechter-commissaris heeft deze verzoeken bij beslissingen van 24 november 2022 afgewezen. Eisers hebben tegen die beslissingen een bezwaarschrift ingediend. Op die bezwaarschriften is nog niet beslist.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te bevelen de op de op 6, 17 en 27 oktober 2022 door het OM over hen gedane beweringen op straffe van verbeurte van een dwangsom te rectificeren door middel van het publiceren van een persbericht primair op zowel de website van het OM als in drie Nederlandse landelijke dagbladen dan wel subsidiair enkel op de website van het OM, met de volgende inhoud (dan wel een door de voorzieningenrechter vast te stellen inhoud):
zulks met veroordeling van de Staat in de proces- en nakosten.
3.2.
Daartoe voeren eisers – samengevat – het volgende aan.
3.3.
Het OM heeft met de vanaf 6 oktober 2022 jegens de landelijke pers gedane uitlatingen, meer in het bijzonder de kop van het persbericht van 27 oktober 2022, expliciet bericht, dan wel de onjuiste suggestie gewekt dat, reeds een vervolging jegens eisers is ingesteld. Eisers wijzen erop dat het OM tot op heden geen dagvaarding jegens hen heeft uitgebracht en dat dit überhaupt niet mogelijk is zolang hun dossier zich nog op de voet van artikel 182 Sv in de onderzoeksfase bevindt.
3.4.
Ook wanneer in de berichten van het OM slechts een mededeling valt te lezen dat op 6 oktober 2022 is besloten om eisers te vervolgen, geldt volgens eisers dat die mededeling voorbarig is gedaan, omdat de door hen verlangde onderzoekshandelingen er mogelijk toe kunnen leiden dat het OM alsnog van vervolging zal afzien.
3.5.
Volgens eisers dient in het kader van een aan te leggen belangenafweging hun in artikel 8 EVRM geregelde recht op bescherming van de eer en goede naam in deze zaak zwaarder te wegen dan het aan het OM toekomende door artikel 10 EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting. Daarbij wijzen eisers erop dat is voldaan aan de vereisten die artikel 10, lid 2, EVRM stelt aan het inperken van de vrijheid van meningsuiting. Volgens eisers ontberen de door het OM gedane uitlatingen c.q. gewekte suggesties een feitelijke basis en daardoor zijn ze jegens hen onrechtmatig. De gedane uitlatingen c.q. gewekte suggesties zijn volgens eisers ernstig van aard en hebben voor hen ernstige gevolgen in de vorm van reputatieschade. Eisers stellen in dat verband dat zij zowel zakelijk als privé worden aangesproken met de vraag wanneer de strafzaak tegen hen zal plaatsvinden, terwijl zij op dit moment slechts als verdachten zijn verhoord. Een en ander leidt er volgens eisers toe dat de Staat op grond van artikel 6:167 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dan wel artikel 6:162 jo artikel 3:296 BW c.q. artikel 6:103 BW gehouden is de gedane uitlatingen c.q. gewekte suggesties te rectificeren.
3.6.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit in voldoende mate voort uit de aard van de vordering.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat de door eisers gevorderde rectificatie een beperking vormt op het in artikel 10, lid 1, EVRM neergelegde grondrecht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht kan op grond van het tweede lid van dit artikel slechts worden beperkt indien deze beperking bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer uitlatingen worden gedaan die onrechtmatig zijn in de zin van art. 6:162 BW. De discussie tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de op 6, 17 en 27 oktober 2022 door het OM gedane uitlatingen jegens eisers onrechtmatig zijn.
4.3.
Niet ter discussie staat dat het OM tot op heden niet tot dagvaarding van eisers is overgegaan. Partijen twisten over de vraag of het OM daartoe hangende de bezwaarprocedure tegen de afwijzing van het verzoek van eisers tot het verrichten van onderzoekshandelingen dan wel hangende het verrichten van die onderzoekshandelingen mag overgaan. Hoewel het antwoord op die vraag strikt genomen voor de beoordeling van de vordering van eisers niet van belang is, ziet de voorzieningenrechter niettemin aanleiding deze vraag – gelet op het gewicht dat eisers aan het antwoord hechten – in deze procedure te beantwoorden. Zoals de Staat terecht heeft opgemerkt, is er geen wettelijke bepaling die het OM verbiedt om hangende de behandeling van een verzoek tot het verrichten van onderzoekshandelingen c.q. het verrichten van die onderzoekshandelingen tot dagvaarding over te gaan. De Staat stelt terecht dat het OM zelfstandig kan beslissen of het een zaak geschikt acht om aan de strafrechter voor te leggen en op welk moment het dat doet. In het geval van eisers is volgens de Staat om pragmatische redenen besloten om pas tot dagvaarding over te gaan als eventueel aanvullend onderzoek is afgerond. Dit komt de voorzieningenrechter zonder meer begrijpelijk en praktisch voor, aangezien hiermee wordt voorkomen dat de behandeling van de strafzaken jegens eisers moet worden aangehouden in verband met eerst ter zitting blijkende onderzoekswensen van eisers, waarvoor de onderzoeksfase mogelijk zou moeten worden heropend. Dat zou, zoals de Staat heeft benadrukt, onnodige verspilling van zittingsruimte met zich brengen.
4.4.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is van de gestelde onrechtmatige uitlatingen van het OM geen sprake. Eisers hebben betoogd dat het OM in de berichten van 6, 17 en 27 oktober 2022 ten onrechte heeft beweerd, dan wel de indruk heeft gewekt, dat reeds daadwerkelijk tot hun vervolging (lees: tot dagvaarden) is overgegaan. Die stelling wordt gepasseerd. In het bericht van 6 oktober 2022 maakt het OM er immers slechts melding van dat eisers vervolgd
zullenworden en ook in het bericht van 17 oktober 2022 valt te lezen dat eisers gedagvaard
zullenworden ter zake van de jegens hen gerezen verdenking van afdreiging. Dit zijn in het licht van de op 6 oktober 2022 door het OM genomen beslissing om tot vervolging van eisers over te gaan geen onjuiste mededelingen. In de kop van het persbericht van 27 oktober 2022 valt weliswaar te lezen:
“OM vervolgt twee juridisch adviseurs wegens poging afdreiging”maar dat maakt het oordeel niet anders. In de eerste alinea van het persbericht staat vermeld dat het OM heeft besloten eisers te vervolgen, maar de kop en deze passage moeten worden gelezen in samenhang met de overige inhoud van het persbericht. In de volgende alinea’s van het persbericht licht het OM toe dat het na afronding van het strafrechtelijk onderzoek heeft besloten eisers te zullen dagvaarden, maar dat pas tot dagvaarding zal worden overgegaan na afronding van eventueel aanvullend onderzoek naar aanleiding van de door eisers ingediende onderzoekswensen. Ook is van belang dat het OM in de laatste alinea expliciet het doel van het persbericht heeft benoemd, namelijk het nogmaals communiceren van de genomen vervolgingsbeslissing. Bezien in het licht van de overige inhoud van het persbericht, kan redelijkerwijs niet anders worden geconcludeerd dan dat in de kop en de eerste alinea van het persbericht wordt gerefereerd aan de op 6 oktober 2022 door het OM genomen beslissing om eisers ter zake van poging tot afdreiging te gaan vervolgen. Voor zover landelijke dagbladen het persbericht niet goed hebben begrepen, in die zin dat zij daarin lezen dat eisers al vervolgd worden, komt dat, nu het persbericht op dit punt duidelijk is, niet voor rekening en risico van het OM. De door eisers overgelegde berichten uit landelijke dagbladen dateren overigens van vóór het persbericht en zijn dus een uitvloeisel van de rechtmatige berichtgeving van het OM over de vervolgingsbeslissing van 6 oktober 2022.
4.5.
Eisers worden evenmin gevolgd in hun stelling dat het OM de vervolgingsbeslissing van 6 oktober 2022 voorbarig publiekelijk bekend heeft gemaakt. Niet ter discussie staat dat het OM deze vervolgingsbeslissing op basis van de resultaten van het eigen - destijds al afgeronde - onderzoek heeft mogen nemen. De omstandigheid dat mogelijk nog onderzoekshandelingen moeten worden verricht, doet – zoals de Staat terecht stelt – geen afbreuk aan het definitieve karakter van de vervolgingsbeslissing. Het gaat in de strafzaak van eisers immers om de juridische uitleg van de op 9 september 2020 door eisers verstuurde brief. Het OM ziet in deze brief een poging tot afdreiging dan wel wederrechtelijke dwang en heeft al definitief besloten tot vervolging van eisers over te gaan. Het OM behoeft de getuigenverhoren, die mogelijk nog naar aanleiding van de onderzoekswensen van eisers zullen plaatsvinden indien hun bezwaar zal worden gehonoreerd, niet af te wachten. Het OM besluit immers zelfstandig of en wanneer het een zaak aan de strafrechter voorlegt. Naar de voorzieningenrechter begrijpt, stellen eisers dat het OM met het publiekelijk bekend maken van de vervolgingsbeslissing had moeten wachten tot het moment dat daadwerkelijk tot dagvaarding wordt overgegaan. De Staat heeft weersproken dat het OM daartoe verplicht is en de voorzieningenrechter volgt de Staat in dat verweer. Er is immers geen wettelijke bepaling die het OM daartoe verplicht. De Staat heeft voorts toegelicht dat het OM melding heeft gemaakt van de vervolgingsbeslissing naar aanleiding van door de pers gestelde vragen over de stand van zaken in het onderzoek in verband met de door de familie [X] jegens eisers gedane aangifte. Deze vragen rezen volgens de Staat naar aanleiding van de op 6 oktober 2022 jegens de heer [B] genomen sepotbeslissing. Nu ook het onderzoek jegens eisers eerder al de nodige persaandacht had gekregen en op dat moment reeds definitief was besloten om eisers te vervolgen, is volstrekt legitiem dat het OM in het kader van de beantwoording van die mediavragen melding heeft gemaakt van die vervolgingsbeslissing. In dat verband is dus evenmin sprake van onrechtmatig handelen van het OM.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het OM niet onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld. De vordering tot rectificatie ligt daarmee voor afwijzing gereed.
4.7.
Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2023.
mw