ECLI:NL:RBDHA:2023:3727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
C/09/640653 / KG ZA 23-3
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verbod op overlevering aan Bulgarije in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiseres], thans verblijvende in de PI [X], een verbod op haar overlevering aan Bulgarije vorderde. [Eiseres] was in Bulgarije veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vijf jaar, waarvan nog twee jaar, twee maanden en dertien dagen resteerden. De Bulgaarse autoriteiten hadden op 2 december 2016 een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd. De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) had op 29 december 2022 de overlevering van [eiseres] aan Bulgarije toegestaan, waarbij werd overwogen dat aan de vereisten van dubbele strafbaarheid was voldaan en dat er geen sprake was van onmenselijke of vernederende behandeling in Bulgaarse detentie.

In het kort geding voerde [eiseres] aan dat de overlevering in strijd was met artikel 8 en artikel 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), omdat zij haar familie in Nederland niet regelmatig zou kunnen zien en dat haar gezondheidstoestand en de detentieomstandigheden in Bulgarije onacceptabel waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres] in de procedure bij de IRK al haar argumenten had kunnen aanvoeren en dat de IRK de detentieomstandigheden en haar gezondheidstoestand had beoordeeld. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de overlevering te verbieden of uit te stellen, en wees de vordering van [eiseres] af. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die op € 1.692,-- werden begroot.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/640653 / KG ZA 23-3
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 5 januari 2023
in de zaak van
[eiseres], thans verblijvende in de PI [X] , locatie [locatie] , te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. L.M. van den Dungen te Venlo,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid)
te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘de Staat ’.
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. Wagter, griffier.
Tevens zijn aanwezig mr. Van den Dungen namens [eiseres] en mr. Ten Broeke namens de Staat, vergezeld van officier van justitie [de OVJ].
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
[eiseres] is in Bulgarije bij vonnis van 7 november 2013 veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaar. Van deze straf resteert thans nog twee jaar, twee maanden en dertien dagen.
1.2.
De Bulgaarse autoriteiten hebben op 2 december 2016 in verband met deze nog openstaande vrijheidsstraf een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) jegens [eiseres] uitgevaardigd. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van [eiseres] .
1.3.
[eiseres] is op 10 augustus 2022 door de Koninklijke Marechaussee aangehouden wegens overtreding van artikel 231, lid 2, Wetboek van Strafrecht (Sr). Deze zaak is met het oog op de verzochte overlevering van [eiseres] geseponeerd.
1.4.
Op 11 augustus 2022 heeft de officier van justitie bij de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam (hierna: ‘IRK’) een vordering ingediend ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) tot onder meer het in behandeling nemen van het EAB van 2 december 2016.
1.5.
De IRK heeft bij uitspraak van 29 december 2022 de overlevering van [eiseres] aan Bulgarije toegestaan. In deze uitspraak valt te lezen dat [eiseres] afstand heeft gedaan van haar recht om bij de mondelinge behandeling van de vordering op 15 december 2022 aanwezig te zijn. De IRK heeft – kort gezegd – overwogen dat is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid, dat geen sprake is van de weigeringsgrond ex artikel 6a OLW en dat er op basis van de verkregen antwoorden op de in dat verband aan de Bulgaarse autoriteiten gestelde vragen over onder meer de voor [eiseres] beschikbare medische zorg in detentie, geen aanleiding is om aan te nemen dat [eiseres] in Bulgaarse detentie zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling.
1.6.
[eiseres] vordert in deze procedure de Staat te verbieden haar over te leveren aan Bulgarije, zulks met veroordeling van de Staat in de proceskosten. Daartoe voert [eiseres] – samengevat – aan dat de overlevering strijdig is met artikel 8 juncto artikel 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). [eiseres] stelt in dat verband dat haar hele familie in Nederland woont en dat zij bijdraagt aan de zorg voor haar kleinkinderen. De overlevering zal volgens [eiseres] tot gevolg hebben dat zij ruim twee jaar van haar familie zal zijn gescheiden. Volgens [eiseres] is het voor haar familie niet mogelijk om haar regelmatig in Bulgarije te bezoeken. [eiseres] stelt dat zij zich ten overstaan van de IRK ook op schending van artikel 8 EVRM heeft beroepen. De IRK heeft dit beroep in de uitspraak van 29 december 2022 volgens haar niet beoordeeld. Nu tegen de uitspraak van de IRK geen rechtsmiddel openstaat, ontbreekt volgens [eiseres] een effectief rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM om haar beroep op artikel 8 EVRM aan de rechter voor te leggen. Ter zitting heeft [eiseres] aangevoerd dat ook haar medische gesteldheid aan overlevering in de weg staat. [eiseres] stelt dat zij opnieuw een operatie moet ondergaan en dat Bulgaarse medische stukken beschikbaar zijn waarover de IRK niet heeft kunnen beschikken. Voorts beroept [eiseres] zich ook in deze procedure op de volgens haar slechte detentieomstandigheden in Bulgarije. De verkregen garanties van de Bulgaarse autoriteiten stroken volgens haar niet met eerder verkregen info hieromtrent.
1.7.
De Staat voert verweer tegen het gevorderde.
1.8.
Beoordeeld moet worden of er aanleiding is de feitelijke overlevering van [eiseres] aan Bulgarije (tijdelijk) te verbieden. Vooropgesteld wordt dat de rechtbank Amsterdam door de wetgever exclusief is aangewezen als rechterlijke instantie voor de behandeling van overleveringsverzoeken in het kader van een EAB. Daarbij kunnen alle aspecten van de overlevering aan de orde komen; er is – anders dan bij uitlevering – sprake van een integrale behandeling. Die procedure heeft te gelden als een effectief rechtsmiddel in de zin van artikel 13 EVRM. De IRK heeft de overlevering van [eiseres] aan Bulgarije op 29 december 2022 toegestaan. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een partij die zich niet kan verenigen met een rechterlijke beslissing enkel tegen die beslissing kan opkomen door het aanwenden van een rechtsmiddel, tenzij die mogelijkheid in de wet is uitgesloten. Artikel 29, lid 2, OLW bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen de uitspraak van de IRK, behoudens cassatie in het belang der wet.
1.9.
[eiseres] is in de gelegenheid geweest om al haar argumenten tegen de gevorderde overlevering aan de IRK ter beoordeling voor te leggen. Blijkens de uitspraak van 29 december 2022 heeft [eiseres] haar gezondheidstoestand en de detentieomstandigheden in Bulgarije expliciet in de procedure bij de IRK aan de orde gesteld. De IRK heeft daarin aanleiding gezien om de Bulgaarse autoriteiten een aantal vragen te stellen over de omstandigheden waaronder [eiseres] na overlevering zal worden gedetineerd, in het bijzonder met het oog op haar gezondheidstoestand. De IRK heeft geoordeeld dat de in het kader van de beantwoording van die vragen door de Bulgaarse autoriteiten gegeven garanties afdoende zijn. Het opnieuw ter discussie stellen van de detentieomstandigheden heeft te gelden als een verkapt appel tegen de beslissing van de IRK en dat is niet mogelijk. Zulks geldt eveneens voor het betoog van [eiseres] dat haar gezondheidstoestand aan overlevering in de weg staat. Voor zover zij haar gezondheidstoestand heeft aangevoerd met het oog op het bewerkstelligen van uitstel van de overlevering, wordt die stelling verworpen, nu hetgeen zij in dat verband heeft aangevoerd volstrekt onvoldoende is om uitstel te kunnen rechtvaardigen. Niet gebleken is immers van het bestaan van medische informatie van recente datum waaruit volgt dat de overlevering vanwege de gezondheidstoestand van [eiseres] niet verantwoord is.
1.10.
[eiseres] stelt verder dat zij zich reeds bij de IRK op schending van haar family life heeft beroepen, maar dat de IRK in de uitspraak van 29 december 2022 dit beroep op artikel 8 EVRM ten onrechte niet heeft beoordeeld. Volgens de Staat heeft [eiseres] in de procedure bij de IRK niet expliciet een beroep op artikel 8 EVRM gedaan en is het daarvoor nu te laat. Uit de uitspraak van 29 december 2022 kan niet worden opgemaakt of [eiseres] bij de IRK een beroep heeft gedaan op family life. Voor de uitkomst van dit geschil doet echter niet ter zake of het gestelde beroep op artikel 8 EVRM nu wel of niet bij de IRK is gedaan. Immers, zelfs wanneer de voorzieningenrechter in deze procedure al zou kunnen toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep op artikel 8 EVRM (hetgeen door de Staat is betwist), zou dat geen grond vormen de overlevering te verbieden of uit te stellen. Overlevering brengt immers onvermijdelijk een inperking van het recht op family life met zich, in die zin dat de opgeëiste persoon van zijn familie wordt gescheiden; dat is inherent aan die overlevering. Vaste rechtspraak is dat het beroep op artikel 8 EVRM slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan slagen. In het geval van [eiseres] is van het bestaan van zeer uitzonderlijke omstandigheden niet gebleken. De gestelde zorg voor haar kleinkinderen geldt in ieder geval niet als een zeer uitzonderlijke omstandigheid. Vaststaat immers dat ook de ouders van de kleinkinderen in Nederland verblijven en er is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat die niet zelf voldoende in staat moeten worden geacht de zorg voor hun kinderen gedurende de detentieperiode van [eiseres] te dragen.
1.11.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [eiseres] dient te worden afgewezen. [eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst het gevorderde af;
2.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht;
2.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. M.F. Wagter mr. S.J. Hoekstra-van Vliet