ECLI:NL:RBDHA:2023:3727
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot verbod op overlevering aan Bulgarije in kort geding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiseres], thans verblijvende in de PI [X], een verbod op haar overlevering aan Bulgarije vorderde. [Eiseres] was in Bulgarije veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vijf jaar, waarvan nog twee jaar, twee maanden en dertien dagen resteerden. De Bulgaarse autoriteiten hadden op 2 december 2016 een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd. De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) had op 29 december 2022 de overlevering van [eiseres] aan Bulgarije toegestaan, waarbij werd overwogen dat aan de vereisten van dubbele strafbaarheid was voldaan en dat er geen sprake was van onmenselijke of vernederende behandeling in Bulgaarse detentie.
In het kort geding voerde [eiseres] aan dat de overlevering in strijd was met artikel 8 en artikel 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), omdat zij haar familie in Nederland niet regelmatig zou kunnen zien en dat haar gezondheidstoestand en de detentieomstandigheden in Bulgarije onacceptabel waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres] in de procedure bij de IRK al haar argumenten had kunnen aanvoeren en dat de IRK de detentieomstandigheden en haar gezondheidstoestand had beoordeeld. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de overlevering te verbieden of uit te stellen, en wees de vordering van [eiseres] af. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die op € 1.692,-- werden begroot.