ECLI:NL:RBDHA:2023:3725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
23-1212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om opheffing voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor bijgebouw

Op 22 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om opheffing van een voorlopige voorziening. Het verzoek werd ingediend door het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop, dat eerder een omgevingsvergunning had verleend voor het bouwen van een bijgebouw. De voorzieningenrechter had eerder, op 19 januari 2023, een voorlopige voorziening getroffen die de omgevingsvergunning schorste, omdat het bouwplan niet aan het Bouwbesluit was getoetst en er een vergunningsfout was gemaakt. In de nieuwe procedure heeft de verzoeker aangevoerd dat de constructieve elementen van het bijgebouw inmiddels zijn getoetst aan het Bouwbesluit en dat het bijgebouw aan de eisen voldoet. De voorzieningenrechter heeft de ingediende stukken beoordeeld, waaronder een verklaring van de constructeur, en geconcludeerd dat er gewijzigde omstandigheden zijn ten opzichte van de eerdere uitspraak. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening toegewezen, met de kanttekening dat de schorsing van het bestreden besluit voortduurt voor zover het gaat om een bouwwerk met een inhoud van meer dan 143,6 m3. Tevens is bepaald dat het door verzoeker betaalde griffierecht wordt terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1212
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 maart 2023 op het verzoek om opheffing voorlopige voorziening van
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop, verzoeker
(gemachtigde: mr. M. van Eck),
ten aanzien van de bij uitspraak van 19 januari 2023, zaaknummer SGR 22/8212,
door de voorzieningenrechter van de rechtbank getroffen voorlopige voorziening.
Als derde-partijen nemen aan het geding deel:

1.[derde-partij 1], te [woonplaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. R. Bassie)
en

2.[derde-partij 2], eveneens te [woonplaats], vergunninghouder.

Procesverloop
1. Met het besluit van 10 november 2022 (het bestreden besluit) heeft het college
vergunninghouder de door hem aangevraagde omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bijgebouw op het adres [adres] [nummer] in [plaats].
Belanghebbende heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter bij brief van 21 december 2022 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Na behandeling van dat verzoek ter zitting van 5 januari 2023 heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 19 januari 2023 een voorlopige voorziening getroffen, inhoudende de schorsing van het bestreden besluit tot de bekendmaking van het besluit op bezwaar.
Bij brief van 9 februari 2023 heeft verzoeker een verzoek ingediend tot opheffen van de getroffen voorlopige voorziening.
Op 23 februari 2023 heeft belanghebbende een schriftelijke zienswijze ingediend over het verzoek. Verzoeker heeft hierop desgevraagd met de brief van 6 maart 2023 gereageerd. Vervolgens heeft belanghebbende met de brief van 10 maart 2023 hierop een reactie ingediend.
Overwegingen
2. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Ingevolge artikel 8:87 van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
3. Voor de inwilliging van een verzoek om opheffing van een voorlopige voorziening of wijziging daarvan bestaat slechts aanleiding indien er sprake is van omstandigheden die ten tijde van het treffen van de voorlopige voorziening niet bekend waren en ertoe zouden hebben geleid dat het verzoek om voorlopige voorziening zou zijn afgewezen dan wel een andere voorziening zou zijn getroffen, of van inmiddels gewijzigde omstandigheden waaraan overwegende betekenis moet worden toegekend boven het met het (onverkort) voortduren van de voorlopige voorziening te dienen belang.
4. Voor een weergave van het bouwplan, het bestreden besluit en de door belanghebbende in de voorlopige voorzieningenprocedure naar voren gebrachte bezwaren verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van 19 januari 2023.
5. Met die uitspraak heeft de voorzieningenrechter de bestreden omgevingsvergunning hangende de bezwaarprocedure geschorst, omdat – kort gezegd – het bouwplan niet aan het Bouwbesluit was getoetst en omdat abusievelijk een bouwwerk met een grotere inhoud was vergund dan was aangevraagd.
6. Verzoeker heeft gevraagd om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening. Hiertoe is (samengevat) aangevoerd dat inmiddels gebleken is dat de constructieve elementen van het bijgebouw reeds in een eerdere fase zijn getoetst aan het Bouwbesluit en dat aannemelijk is geacht dat het bijgebouw aan het Bouwbesluit voldoet.
7. Belanghebbende heeft in zijn zienswijze naar voren gebracht dat uit de door verzoeker overgelegde stukken niet kan worden opgemaakt of het bijgebouw constructief gelijk is aan het gebouw zoals dit eerder is beoordeeld. Daarnaast maakt de door verzoeker overgelegde toets volgens belanghebbende niet inzichtelijk dat de constructieve elementen van het bijgebouw al akkoord waren bevonden. Om die reden is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden die maken dat de getroffen voorlopige voorziening moet worden opgeheven, aldus belanghebbende.
8. In de reactie van 6 maart 2023 heeft verzoeker nadere stukken overgelegd. Volgens verzoeker blijkt uit deze stukken dat het bijgebouw constructief getoetst is. Zo wordt in de toets van 25 februari 2023 vermeld dat zowel het hoofdgebouw als het bijgebouw deel uitmaken van de constructieve toetsing. Daarnaast wijst verzoeker erop dat de overgelegde stukken meerdere constructieve tekeningen en berekeningen bevatten die betrekking hebben op het bijgebouw. Onder die stukken bevindt zich tevens een verklaring van de constructeur van de gemeente van 1 maart 2023 waarin hij bevestigt dat de overgelegde gegevens door hem positief zijn beoordeeld en dat met de ingediende stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan het Bouwbesluit.
8.1.
Gelet op de informatie die verzoeker heeft overgelegd is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter duidelijk dat het bijgebouw aan het Bouwbesluit is getoetst. De voorzieningenrechter hecht in dit verband in het bijzonder belang aan de e-mail van de aannemer van vergunninghouder van 20 januari 2023, de bouwkundige beoordeling van 25 februari 2023 en de verklaring van de constructeur van 1 maart 2023 [1] . Uit die stukken kan worden opgemaakt dat het bijgebouw gelijk is aan het eerder vergunde en constructief beoordeelde bijgebouw, dat de constructieberekeningen van het bijgebouw akkoord zijn bevonden en dat volgens de constructeur aannemelijk is dat het bijgebouw voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit. Naar voorlopig oordeel heeft verzoeker zich op basis van deze stukken op het standpunt mogen stellen dat thans aannemelijk is dat het bijgebouw aan het Bouwbesluit voldoet. In wat belanghebbende heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor twijfel aan dat standpunt van verzoeker.
8.2.
Uit het vorenstaande volgt dat op dit moment sprake is van gewijzigde omstandigheden als hiervoor genoemd onder 3 ten opzichte van de omstandigheden ten tijde van het treffen van de voorlopige voorziening.
9. Aangezien vergunninghouder zo spoedig mogelijk de uitvoering van het bouwplan verder ter hand wil nemen en thans nog niet bekend is wanneer het besluit op bezwaar genomen zal worden, moet aan dit belang van vergunninghouder overwegende betekenis worden toegekend boven het met het (onverkort) voortduren van de voorlopige voorziening te dienen belang. Het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening zal daarom worden toegewezen. Volledigheidshalve wijst de voorzieningenrechter erop dat de schorsing van het bestreden besluit voortduurt voor zover in afwijking van het bestemmingsplan een bouwwerk met een inhoud van meer dan 143,6 m3 is vergund. Dat betekent concreet dat vergunninghouder bij de huidige stand van zaken een bijgebouw mag realiseren met een maximale inhoud van 143,6 m3.
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht wordt terugbetaald.
11. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- heft de bij uitspraak van 19 januari 2023 getroffen voorlopige voorziening op, met dien verstande dat het bestreden besluit geschorst blijft voor zover hiermee een bouwwerk is vergund met een inhoud van meer dan 143,6 m3;
- bepaalt dat het door verzoeker betaalde griffierecht van € 365,- door de griffier wordt teruggestort.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Bijlagen 15, 16 en 17 bij de nadere reactie van verzoeker van 6 maart 2023.