In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, een Syrische nationaliteit, had op 12 november 2021 een asielaanvraag ingediend, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had niet tijdig beslist. Eiser heeft op 16 juni 2022 beroep ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen. Op 16 augustus 2022 heeft verweerder echter de asielaanvraag ingewilligd en een verblijfsvergunning verleend voor de periode van 12 november 2021 tot 12 november 2026. Hierdoor was er geen belang meer bij een uitspraak van de rechtbank over het niet-tijdig beslissen, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.
De rechtbank overweegt dat, hoewel het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, eiser wel terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft daarom verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. Dit bedrag is berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor 'licht' omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.