ECLI:NL:RBDHA:2023:3724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
NL22.11334
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet-tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, een Syrische nationaliteit, had op 12 november 2021 een asielaanvraag ingediend, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had niet tijdig beslist. Eiser heeft op 16 juni 2022 beroep ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen. Op 16 augustus 2022 heeft verweerder echter de asielaanvraag ingewilligd en een verblijfsvergunning verleend voor de periode van 12 november 2021 tot 12 november 2026. Hierdoor was er geen belang meer bij een uitspraak van de rechtbank over het niet-tijdig beslissen, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De rechtbank overweegt dat, hoewel het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, eiser wel terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft daarom verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. Dit bedrag is berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor 'licht' omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11334

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

geboren op [datum]
van Syrische nationaliteit
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: H. Jahanyar).

Procesverloop

Eiser heeft op 16 juni 2022 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van 12 november 2021.
Bij besluit van 16 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure ingewilligd en aan hem een vergunning verleend voor de periode van 12 november 2021 tot 12 november 2026.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn met kennisgeving vooraf niet verschenen.

Overwegingen

1. Op 12 november 2021 heeft eiser zijn asielaanvraag ingediend. Op 16 mei 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld omdat hij nog niet op de asielaanvraag heeft beslist.
1.1.
In het bestreden besluit van 16 augustus 2022 is aan eiser de gevraagde asielvergunning verleend. Daarnaast heeft verweerder besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een dwangsom. Op 11 juli 2020 is de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) in werking getreden. Uit de Tijdelijke wet volgt dat het niet meer mogelijk is om dwangsommen te verbeuren. Om die reden is geen bedrag uitgekeerd aan eiser.
2. Eiser heeft op 16 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Op 7 juli 2022 heeft eiser de gronden aangevuld.
3. Omdat verweerder op 16 augustus 2022 op de aanvraag heeft beslist, heeft eiser nu geen belang meer bij een beslissing van de rechtbank op zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep dat is ingesteld wegens niet-tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.
4. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen mede betrekking op het alsnog genomen besluit van 16 augustus 2022, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. In het geval van eiser heeft verweerder tijdens het beroep inwilligend op de asielaanvraag beslist. De gemachtigde van eiser heeft bovendien op 6 februari 2023 laten weten dat, gelet op recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 november 2022 over de Tijdelijke wet (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd. Een rechterlijke dwangsom is hier evenmin aan de orde.
De rechtbank is daarom van oordeel dat geheel aan het beroep tegemoet is gekomen, zodat het ingestelde beroep niet mede ziet op het besluit van 16 augustus 2022, op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
5. Omdat eiser vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag wel terecht beroep heeft ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is omdat het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.