ECLI:NL:RBDHA:2023:3708
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 14 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 18 september 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 23 mei 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft echter besloten het beroep te handhaven, specifiek met betrekking tot de vraag of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd door de staatssecretaris. De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. Eiser heeft zijn beroep willen handhaven voor zover het gaat om de bestuurlijke dwangsommen. De Tijdelijke wet, die van toepassing is op besluiten op asielaanvragen, sluit echter de mogelijkheid van bestuurlijke dwangsommen uit. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het Unierecht.
Aangezien de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kan eiser met zijn beroep niet bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt. De rechtbank verklaart het beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Desondanks, omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.