ECLI:NL:RBDHA:2023:3705
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 20 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 24 augustus 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 20 juli 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft echter besloten het beroep te handhaven, specifiek met betrekking tot de vraag of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd door de staatssecretaris. De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet meer relevant is, omdat de aanvraag inmiddels is ingewilligd. Eiser heeft zijn beroep willen handhaven voor zover het gaat om de bestuurlijke dwangsommen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat, op basis van de Tijdelijke wet, er geen mogelijkheid is voor het verbeuren van bestuurlijke dwangsommen in dit geval. Dit is bevestigd door een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 november 2022, waarin werd geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het Unierecht.
Aangezien de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, heeft eiser geen procesbelang meer. De rechtbank heeft het beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Wel heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op €418,50, omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.