ECLI:NL:RBDHA:2023:3702
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 25 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 24 augustus 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 21 november 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft echter besloten het beroep te handhaven, met de vraag of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd door de staatssecretaris. De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft voor het deel van het beroep dat gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser heeft zijn beroep willen handhaven voor zover het gaat om de conclusie van de staatssecretaris dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De rechtbank verwijst naar de Tijdelijke wet, die bepaalt dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Dit betekent dat er in dit geval geen bestuurlijke dwangsommen kunnen worden verbeurd.
De rechtbank concludeert dat, gezien de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 november 2022, er geen aanleiding is om de Tijdelijke wet onverbindend te achten. Aangezien de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, heeft eiser met zijn beroep niet bereikt wat hij wilde, waardoor ook in dit opzicht het procesbelang ontbreekt. De rechtbank verklaart het beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.
Desondanks, omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. Deze kosten zijn vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de rechtbank de wegingsfactor 'licht' heeft toegepast, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.