ECLI:NL:RBDHA:2023:3693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
21_6900
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep en verlening urgentieverklaring

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland als verweerder en een eiseres, die ook als wettelijk vertegenwoordiger van haar zoon optreedt. De eiseres had aanvankelijk een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring, welke op 10 mei 2021 werd afgewezen. Na een ongegrondverklaring van haar bezwaar op 11 oktober 2021, heeft eiseres beroep ingesteld. In een later besluit op 17 oktober 2022 verleende verweerder alsnog een urgentieverklaring aan eiseres, wat leidde tot de intrekking van het beroep door eiseres, met het verzoek om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft ook de relevante artikelen van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) besproken, die de veroordeling in proceskosten regelen. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet aan eiseres tegemoet was gekomen, omdat de urgentieverklaring was verleend op basis van een nieuwe aanvraag en gewijzigde omstandigheden, en dat de eerdere afwijzing niet was herroepen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen, met de conclusie dat de stelling van eiseres over de weigeringsgrond niet leidde tot een ander oordeel. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om verzet in te stellen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6900

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres], ook als wettelijk vertegenwoordiger van haar zoon [A],
uit [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. L. Veenman),
en

het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland, verweerder

(gemachtigde: E.L. Ten Hoopen).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 11 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 17 oktober 2022 heeft verweerder aan eiseres een urgentieverklaring verleend.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Partijen hebben reacties ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aan eiseres tegemoet gekomen is. Verweerder heeft de urgentieverklaring verleend op grond van een nieuwe aanvraag en vanwege gewijzigde omstandigheden. Door tijdsverloop is de weigeringsgrond dat geen sprake was van regionale binding weggevallen. Verweerder heeft de eerdere afwijzing niet herroepen. De stelling van eiseres dat verweerder ook de weigeringsgrond dat zij naar Nederland is gekomen zonder over adequate huisvesting te beschikken en dat geen sprake is van een situatie van overmacht niet meer heeft tegengeworpen, leidt niet tot een ander oordeel. Dit doet er immers niet aan af dat de urgentieverklaring is verleend op grond van een nieuwe aanvraag en gewijzigde omstandigheden.
3. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.