ECLI:NL:RBDHA:2023:3688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
NL23.1838 & NL23.1839
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Colombiaanse eiseres met verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een Colombiaanse eiseres, die vreesde voor haar leven bij terugkeer naar Colombia vanwege bedreigingen door haar ex-partner, een voormalig drugsbaron. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de asielaanvraag van de eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres had ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Tijdens de zitting op 16 februari 2023 was eiseres aanwezig met haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de argumenten van beide partijen gehoord.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geconcludeerd dat de eiseres geen geloofwaardige onderbouwing had voor haar vrees. De rechtbank wees erop dat eiseres lange tijd in Colombia had gewoond zonder dat zij problemen had ondervonden, ondanks haar beweringen over bedreigingen. De rechtbank vond het onvoldoende dat eiseres geen documenten had overgelegd ter ondersteuning van haar claims en dat zij nooit aangifte had gedaan van de bedreigingen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd vastgesteld dat er al een inreisverbod was opgelegd aan eiseres in een eerdere asielprocedure, waartegen zij geen rechtsmiddel had aangewend. De uitspraak werd gedaan door mr. D.C. Laagland, in aanwezigheid van griffier mr. J.F.A. Bleichrodt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.1838 en NL23.1839
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres en verzoekster] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

ProcesverloopBij besluit van 15 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (NL23.1838). Zij heeft ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (NL23.1839).
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Eiseres was aanwezig met haar gemachtigde. Als tolk was aanwezig R.A. Caicedo Larrea. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft de Colombiaanse nationaliteit. Zij heeft asiel aangevraagd omdat zij vreest dat zij bij terugkeer naar Colombia zal worden vermoord door haar ex-partner (hierna: ex). De ex van eiseres is een voormalig drugsbaron. Hij zou haar sinds het einde van hun relatie (in 2008) continu bedreigd hebben. Eiseres zou dagelijks door hem zijn gebeld en door onbekenden in opdracht van haar ex-partner zijn gevolgd. In 2019 heeft er een schietpartij plaatsgevonden waarbij de dochter van eiseres gewond is geraakt.
1.1.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres afgewezen. Verweerder gelooft dat eiseres een relatie heeft gehad met de betreffende drugsbaron, maar verweerder gelooft niet dat eiseres problemen heeft ondervonden sinds de beëindiging van de relatie. Verweerder werpt eiseres onder meer tegen dat zij zo’n lange tijd in Colombia heeft gewoond zonder dat haar iets is aangedaan door haar ex. Verder heeft zij geen documenten overgelegd om de gestelde bedreigingen te onderbouwen. Ook werpt verweerder tegen dat uit het medisch rapport niet blijkt dat eiseres het doelwit was van het schietincident. Verweerder gelooft dus niet dat dit incident met de gestelde problemen van eiseres te maken heeft. Tot slot heeft verweerder tegengeworpen dat eiseres geen aangifte heeft gedaan van het schietincident of van de gestelde bedreigingen en dat zij niet direct bij aankomst in Europa om asiel heeft verzocht.
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres voert aan dat verweerder haar gestelde problemen ten onrechte ongeloofwaardig vindt. Zij was wel degelijk aanwezig bij het schietincident en zij begrijpt niet waarom het medisch rapport iets anders vermeldt. Uit het medisch rapport blijkt in ieder geval niet dat zij niet het doelwit was. Verder vindt eiseres dat zij alles heeft gedaan om haar relaas te onderbouwen. Als verweerder meer documenten had gewild, had het op zijn weg gelegen aan te geven welke documenten. Eiseres wijst er daarnaast op dat het alleen maar mogelijk was om zo lang in Colombia te overleven, omdat zij onder de radar heeft geleefd en alles deed om haar ex tevreden te houden. Ook voert zij aan dat uit algemene landeninformatie blijkt dat het bij voorbaat kansloos is om aangifte te doen. Hierbij speelt mee dat slachtoffers van huiselijk geweld geen bescherming kunnen krijgen van de autoriteiten. Verweerder kan haar dus niet tegenwerpen dat zij geen aangifte heeft gedaan. Tot slot vindt eiseres dat haar geen inreisverbod moet worden opgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig vindt dat eiseres vanwege de beëindiging van haar relatie problemen heeft ondervonden door haar ex. Verweerder heeft hierbij voorop kunnen stellen dat eiseres sinds het begin van de gestelde problemen een lange tijd (ongeveer 13 jaar) in Colombia heeft gewoond zonder dat haar iets is aangedaan. Niet in geschil is dat er in 2019 een schietincident heeft plaatsgevonden waarbij de dochter van eiseres gewond is geraakt. Uit het overgelegde medische rapport blijkt echter niet eiseres daarbij aanwezig was of dat zij het doelwit was van die schietpartij. De enkele stelling van eiseres dat zij daar wel aanwezig was en dat zij het doelwit was, is onvoldoende.
Verweerder heeft verder kunnen tegenwerpen dat eiseres geen enkel document heeft overgelegd om de gestelde bedreigingen te onderbouwen, terwijl dit dagelijks gedurende meerdere jaren zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het op de weg van verweerder ligt om haar duidelijk te maken welke documenten verlangd worden om de gestelde bedreigingen te onderbouwen. Het is namelijk aan eiseres om haar asielrelaas zo volledig mogelijk te staven.
Ook heeft eiseres nooit aangifte gedaan tegen haar ex, terwijl zij door hem jarenlang zou zijn bedreigd en achtervolgd. Dat dit haar niet tegengeworpen zou mogen worden, volgt de rechtbank niet. Anders dan eiseres meent blijkt niet uit de landeninformatie dat het bij voorbaat kansloos is om aangifte doen. Verweerder heeft in het bestreden besluit kunnen stellen dat, ondanks dat het verkrijgen van bescherming in Colombia moeilijk is, van eiseres wel verwacht had mogen worden dat zij alles zou proberen om bescherming te krijgen. De enkele stelling dat de politie corrupt is en dat haar ex vanwege zijn status als drugsbaron banden zou hebben met de Colombiaanse overheid, is onvoldoende en maakt het voorgaande dan ook niet anders.
Tot slot heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiseres al in december 2021 Europa is ingereisd, maar dat zij pas in de zomer van 2022 kenbaar heeft gemaakt dat zij asiel wil aanvragen. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen vinden dat eiseres deze asielwens pas uitte nadat bij het overtreden van een verkeersregel werd vastgesteld dat zij illegaal in Nederland verbleef. Aan eiseres is toen gevraagd zich een dag later te melden in Ter Apel voor het indienen van een asielaanvraag, maar dit heeft zij niet gedaan. Ook haar tweede asielaanvraag (die hier centraal staat) kwam voort uit een aanhouding. Voorts heeft eiseres bij haar eerste aanhouding verklaard dat zij op vakantie is in Nederland en dat zij later die maand weer zou vertrekken. Die verklaring staat haaks op haar andere verklaring dat zij asiel wenst. Verweerder heeft kunnen stellen dat het voorgaande afbreuk doet aan de gestelde problemen in Colombia. Op de zitting heeft eiseres hierover verklaard dat zij niet goed op de hoogte was van de asielprocedure en dat zij, vanwege het ontbreken van een tolk en een gebrek aan communicatie vanuit het COa [2] , niet wist dat er een meldplicht was. De rechtbank vindt dit onvoldoende en dit doet bovendien niet af aan het feit dat zij tegenstrijdig heeft verklaard over het doel van haar verblijf in Nederland. Verder mag van haar worden verwacht dat, als zij internationale bescherming nodig heeft, zij zich hiervoor direct tot de autoriteiten wendt.
3.1.
Ten aanzien van het verzoek van eiseres om geen inreisverbod op te leggen, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals verweerder terecht in het bestreden besluit heeft gesteld, is aan eiseres in de eerdere asielprocedure al een inreisverbod opgelegd [3] . Zij heeft daartegen geen rechtsmiddel aangewend, waardoor dat inreisverbod in rechte vaststaat.
Wat is de conclusie?
4. Gelet op het voorgaande komt eiseres niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
5. Het beroep is ongegrond. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
6. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr.J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
3.Bij besluit van 8 september 2022.