ECLI:NL:RBDHA:2023:3598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
22-3030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vernieuwing monsterboekje voor zeevarende

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam in de scheepsvaart, en de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De eiser had een aanvraag ingediend voor de vernieuwing van zijn monsterboekje, een document dat vereist is voor zeevarenden om hun werkzaamheden aan boord van een schip te kunnen registreren. De minister heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat hij daadwerkelijk werkzaam was in de scheepsvaart en dat hij het monsterboekje nodig had voor zijn beroepsuitoefening.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat de eiser bewijs moest aanleveren van zijn werkzaamheden in de scheepvaart, zoals recente vaartijden of een arbeidsovereenkomst. De rechtbank benadrukte dat de regels omtrent de afgifte van een monsterboekje duidelijk zijn en dat de minister binnen zijn beoordelingsruimte heeft gehandeld. De eiser had niet aangetoond dat hij het monsterboekje nodig had voor zijn beroepsuitoefening, en de rechtbank volgde de argumenten van de minister dat de verwerkingstermijn van de aanvraag niet onoverkomelijk was.

De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had voldaan aan de vereisten voor het verkrijgen van een monsterboekje en dat de afwijzing van de aanvraag door de minister gerechtvaardigd was. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3030

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat

(gemachtigde: mr. I. M. Kops).

Procesverloop

In het besluit van 25 november 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag voor de vernieuwing van het monsterboekje van eiser afgewezen.
In het besluit van 22 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2023 op zitting behandeld met behulp van een beeldverbinding. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is twintig jaar werkzaam geweest in de scheepsvaart. Hij vraagt bij verweerder een vernieuwing aan voor zijn monsterboekje. Deze wordt gebruikt voor de registratie van de bemanningsleden van een schip. Elke zeevarende is daarom wettelijk verplicht in bezit te zijn van een geldig monsterboekje. Verweerder wijst de aanvraag van eiser af, omdat niet geconcludeerd kan worden dat is voldaan aan het beroepsvereiste. Eiser heeft geen afdoende bewijs overlegd dat hij werkzaam is in de scheepsvaart en dat hij voor zijn beroepsuitoefening daarom een monsterboekje nodig heeft. Eiser kan zich niet verenigen met dit besluit en maakt bezwaar.
Het bestreden besluit
2. Eiser dient volgens artikel 98, eerste lid onder d, van het Besluit zeevarenden bewijs aan te leveren dat hij zeevarende is, zoals bedoeld in artikel 97. De overlegging van recente vaartijd kan hier onderdeel van zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat hij werkzaam is of werkzaam zal zijn in de scheepsvaart. Indien eiser een arbeidsovereenkomst levert, zal het boekje hem verstrekt worden. Het tijdsbestek van de verwerking van de aanvraag betreft vijf werkdagen, of twee werkdagen met Express Service, en is daarmee niet onoverkomelijk. Een beroep op het vaarbevoegdheidsbewijs slaagt niet, nu het beoordelingskader hiervan afwijkt van de aanvraag voor een monsterboekje.
Wat zijn de regels?
3. De regels zijn opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.
Wat stelt eiser in beroep?
4. Eiser heeft een geldig Nederlands vaarbevoegdheidsbewijs, waardoor hij als zeevarende in aanmerking komt voor een nieuw monsterboekje. Volgens artikel 2.2, tweede lid onder i, van de Regeling zeevarenden hebben zeevarenden in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs namelijk recht op een monsterboekje. In artikel 97, onder d, van het Besluit zeevarenden staat niet dat de zeevarende bij de aanvraag van een monsterboekje zijn beroep moet uitoefenen. Ook het vereiste van verweerder dat recente vaartijd aangeleverd moet worden staat nergens geregeld. Sprake is van willekeur, nu iemand zonder enige ervaring wel in aanmerking zou kunnen komen voor een monsterboekje. De communicatie met verweerder is heel moeizaam verlopen en heeft veel frustratie opgeleverd. Het tijdsbestek van de verwerking van de aanvraag van het monsterboekje is wel degelijk onoverkomelijk, aangezien werkgevers die eiser hebben benaderd direct iemand nodig hadden en de verwerkingstermijn van het monsterboekje hen te lang duurde. Eiser wordt om deze reden niet aangenomen, waardoor hij geen monsterboekje kan verkrijgen.
Wat is het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna zal worden toegelicht hoe de rechtbank tot deze conclusie komt en welke gevolgen dit heeft.
6. Artikel 1 aanhef, en onder z eerste lid, van de Wet zeevarenden definieert zeevarende als: de natuurlijke persoon die in enige hoedanigheid werkzaamheden verricht aan boord van een schip, niet zijnde een vissersvaartuig;
7. Artikel 97, onder d, van het Besluit zeevarenden stelt dat zeevarenden die het monsterboekje naar oordeel van de minister nodig hebben ten behoeve van hun beroepsuitoefening recht hebben op een monsterboekje. Verweerder legt in het kader van de hem gegeven beoordelingsruimte deze bepaling, mede aan de hand van artikel 1 van de Wet zeevarenden, zo uit dat de zeevarende bescheiden moeten aanleveren dat hij werkzaam is of zal zijn in de scheepvaart om het boekje te kunnen afgeven. De rechtbank overweegt dat verweerder met deze uitleg zijn bevoegdheid niet heeft overschreden, of dat deze uitleg onevenredig of onredelijk is.
8. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij het monsterboekje nodig heeft voor zijn beroepsuitoefening, omdat hij geen bewijsstukken heeft aangeleverd die aantonen dat hij werkzaam is of zal zijn in de scheepsvaart. Verweerder stelt hierbij dat het overleggen van recente vaartijden hierbij een rol kan spelen. Echter kan eiser ook andere stukken, zoals een arbeidsovereenkomst of een werkgeversverklaring, overleggen ter bewijs. Het vaarbevoegdheidsbewijs van eiser is geen bewijsstuk op basis waarvan verweerder hem een monsterboekje moet verstrekken. Verweerder heeft hierbij terecht overwogen dat het beoordelingskader voor een vaarbevoegdheidsbewijs anders is dan bij de aanvraag van een monsterboekje. Bijvoorbeeld is voor de verstrekking van een vaarbevoegdheidsbewijs, in tegenstelling tot een monsterboekje, niet vereist dat iemand ook werkzaam is in de scheepvaart. Verder slaagt eisers beroep op artikel 2.2, tweede lid, van de Regeling zeevarenden niet, nu volgens de aanhef van dit artikel nog steeds vereist is dat eiser aantoont dat hij het monsterboekje nodig heeft voor zijn beroepsuitoefening.
9. Dat de termijn voor verwerking van de aanvraag van een monsterboekje onoverkomelijk zou zijn wordt door de rechtbank niet gevolgd. Eiser noemt twee situaties waarin werkgevers die per direct vervangende zeevarenden nodig hadden niet konden wachten op deze termijn. Eiser heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat geen enkele werkgever niet enkele dagen zal kunnen wachten op de afgifte van het monsterboekje. Verweerder heeft terecht betoogd dat om werkzaamheden te verrichten aan boord van een schip eiser niet wordt gehinderd door het vereiste dat een monsterboekje alleen wordt verstrekt nadat voldoende zekerheid bestaat dat hij die werkzaamheden ook echt gaat verrichten.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Verschoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wet zeevarenden
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (…)
z. zeevarende:
1°.de natuurlijke persoon die in enige hoedanigheid werkzaamheden verricht aan boord van een schip, niet zijnde een vissersvaartuig; of
2°.een visser;
Besluit zeevarenden
Artikel 97
1. Onze Minister geeft een monsterboekje af aan degene die bij de aanvraag voldoet aan het tweede lid.
2. Voor de afgifte van een monsterboekje komt uitsluitend in aanmerking:
a. degene die aantoont dat hij een zee-arbeidsovereenkomst of zee-arbeidsovereenkomst in de zeevisserij is aangegaan of zal aangaan dan wel dat hij deelneemt of zal deelnemen aan een maatschapsovereenkomst of vennootschap onder firma in de zeevisserij;
b. degene die aantoont een opleiding te volgen voor een beroep waarvoor een vaarbevoegdheidsbewijs vereist is;
c. degene die behoort tot een andere, door Onze Minister aan te wijzen categorie personen, of
d. degene die het monsterboekje naar het oordeel van Onze Minister ten behoeve van zijn beroepsuitoefening nodig heeft.
Artikel 98
1. Bij het verzoek om afgifte van een monsterboekje worden de volgende bescheiden overgelegd:
a. een geldig paspoort of ander geldig nationaliteitsbewijs van de houder;
b. een recente pasfoto;
c. een niet langer dan 6 maanden voor de aanvraag afgegeven, de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisregistratie personen;
d. de bewijsstukken, waardoor wordt aangetoond dat de aanvrager aan artikel 97 voldoet;
e. zo nodig aanvullende informatie, die nodig is om de gegevens, bedoeld in artikel 99, in het monsterboekje te kunnen opnemen.
2. De aanvraag wordt niet in behandeling genomen dan nadat de kosten voor de afgifte van het monsterboekje zijn voldaan.
3. In plaats van de in het eerste lid, onderdeel a, genoemde documenten kunnen daarvan kopieën worden overgelegd, die door de ambtenaar van de afdeling bevolking van de gemeente waar de aanvrager is ingeschreven zijn gewaarmerkt of door een andere door Onze Minister geaccepteerde autoriteit.
4. In plaats van het in het eerste lid, onderdeel c, genoemde afschrift kan, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf niet in Nederland heeft, worden volstaan met documenten die in het land van herkomst gebruikelijk zijn.
5. Bij ministeriële regeling wordt de wijze van afgifte van het monsterboekje bepaald.

Regeling zeevarenden

Artikel 2.2
[…]
2. Voor de afgifte van een monsterboekje komen, naast de personen, bedoeld in artikel 97, tweede lid, onderdelen a en b, van het Besluit zeevarenden, tevens in aanmerking personen behorende tot de onderstaande beroepsgroepen, indien zij kunnen aantonen het monsterboekje nodig te hebben ten behoeve van de uitoefening van hun beroep aan boord van een schip tijdens zeereizen:
[…]
i. andere zeevarenden dan bedoeld in artikel 97, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit zeevarenden, die in het bezit zijn van een geldig Nederlands vaarbevoegdheidsbewijs;