ECLI:NL:RBDHA:2023:3569
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in bezwaarprocedures met betrekking tot persoonsgebonden budgetten
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de door verweerder toegekende vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, die haar een proceskostenvergoeding van € 534,- had toegekend in het bestreden besluit van 26 januari 2021. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de primaire besluiten, die betrekking hadden op de toekenning van persoonsgebonden budgetten (pgb) voor huishoudelijke ondersteuning, onterecht heeft genomen. Deze besluiten zijn later ingetrokken, omdat er al een pgb was verstrekt op basis van een eerdere beslissing. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze primaire besluiten, maar verweerder verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Desondanks werd er een proceskostenvergoeding toegekend.
Eiseres betoogt dat zij recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding, omdat zij met twee aparte bezwaarschriften bezwaar had gemaakt. De rechtbank overweegt echter dat de bezwaren gelijktijdig zijn behandeld en dat de werkzaamheden van de gemachtigde voor beide zaken nagenoeg identiek waren. Daarom is het redelijk om de vergoeding te baseren op 1 punt, zoals ook is gedaan door verweerder. De rechtbank concludeert dat de proceskostenvergoeding correct is berekend en dat het beroep van eiseres niet slaagt. Eiseres krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding voor de proceskosten in deze procedure.