ECLI:NL:RBDHA:2023:3569

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
SGR 21/1710
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in bezwaarprocedures met betrekking tot persoonsgebonden budgetten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de door verweerder toegekende vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, die haar een proceskostenvergoeding van € 534,- had toegekend in het bestreden besluit van 26 januari 2021. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is.

De rechtbank stelt vast dat verweerder de primaire besluiten, die betrekking hadden op de toekenning van persoonsgebonden budgetten (pgb) voor huishoudelijke ondersteuning, onterecht heeft genomen. Deze besluiten zijn later ingetrokken, omdat er al een pgb was verstrekt op basis van een eerdere beslissing. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze primaire besluiten, maar verweerder verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Desondanks werd er een proceskostenvergoeding toegekend.

Eiseres betoogt dat zij recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding, omdat zij met twee aparte bezwaarschriften bezwaar had gemaakt. De rechtbank overweegt echter dat de bezwaren gelijktijdig zijn behandeld en dat de werkzaamheden van de gemachtigde voor beide zaken nagenoeg identiek waren. Daarom is het redelijk om de vergoeding te baseren op 1 punt, zoals ook is gedaan door verweerder. De rechtbank concludeert dat de proceskostenvergoeding correct is berekend en dat het beroep van eiseres niet slaagt. Eiseres krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding voor de proceskosten in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1710

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: F. Elidrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door verweerder in de bezwaarprocedure toegekende vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. In het besluit 26 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder op twee bezwaren van eiseres beslist en haar een proceskostenvergoeding toegekend van € 534,-.

Overwegingen

2. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
3. Met de besluiten van 15 september 2020 (primair besluit I) en 29 september 2020 (primair besluit II) heeft verweerder eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 persoonsgebonden budgetten (pgb) toegekend voor de perioden van 11 oktober 2020 tot en met 31 oktober 2020 en van 1 november 2020 tot en met 31 oktober 2021. Naderhand is echter gebleken dat deze besluiten overbodig waren, omdat met de beslissing op bezwaar van 17 juni 2019 over de periode van 26 maart 2018 tot oktober 2021 al een pgb werd verstrekt. Verweerder heeft de primaire besluiten daarom met het besluit van 8 december 2020 ingetrokken. Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit de tegen de primaire besluiten gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Wel heeft verweerder op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een proceskostenvergoeding toegekend van € 534,-, daarbij uitgaande van 1 punt voor het indienen van bezwaarschriften.
4. Het betoog van eiseres komt er in de kern op neer dat zij met twee aparte bezwaarschriften bezwaar heeft gemaakt tegen primair besluit I en II. Verweerder erkent dat de primaire besluiten onrechtmatig zijn genomen. Verweerder moest daarom voor elk bezwaarschrift 1 punt toekennen.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van samenhangende besluiten, zodat terecht is uitgegaan van een proceskostenvergoeding op basis van 1 punt.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Samenhangende zaken zijn door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. [1]
6.2.
In dit geval zijn de bezwaren gelijktijdig door verweerder behandeld. De rechtsbijstand is ook door dezelfde persoon verleend, namelijk de gemachtigde van eiseres. Tot slot konden de door hem verrichte werkzaamheden voor beide zaken naar het oordeel van de rechtbank nagenoeg identiek zijn. In primair besluit I en II heeft verweerder besloten tot het verlengen van het aan eiseres verstrekte pgb voor huishoudelijke ondersteuning. De primaire besluiten verschillen alleen wat betreft de perioden waarop deze betrekking hebben van elkaar, welke perioden overigens op elkaar aansluiten. De bezwaarschriften in de twee zaken zijn, naar inhoud, ook voor het overgrote deel gelijk aan elkaar. Het is dus redelijk om ervan uit te gaan dat in vergelijking met de behandeling van één zaak de behandeling van deze twee zaken voor de gemachtigde geen reële extra inspanning vergde. Hieruit volgt dat is voldaan aan de in artikel 3, tweede lid, van het Bpb neergelegde vereisten voor het aanmerken van zaken als samenhangende zaken. Verweerder is hier in het bestreden besluit dan ook terecht van uitgegaan.
6.3.
Voor het indienen van twee samenhangende bezwaarschriften wordt op grond van het Bpb een vergoeding van 1 punt ter waarde van, destijds, € 534,- toegekend. Verweerder heeft de proceskostenvergoeding in bezwaar dan ook juist berekend. Het betoog van eiser slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat verweerder de proceskostenvergoeding in bezwaar terecht op € 534,- heeft bepaald. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van de voor dit beroep gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie artikel 3, tweede lid, van het Bpb.