ECLI:NL:RBDHA:2023:3553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
NL23.5537
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en zicht op uitzetting in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser met de Russische nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 14 februari 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting op 6 maart 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat de staandehouding van de eiser niet onrechtmatig was, ondanks tegenstrijdige verklaringen in de proces-verbalen. De rechtbank concludeert dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, aangezien er aanwijzingen waren voor een mogelijke overdracht van de eiser naar Zwitserland op basis van de Dublinverordening. Echter, de rechtbank oordeelt dat verweerder niet op de hoogte was van de verantwoordelijkheden van Kroatië ten tijde van de maatregel. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.5537
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. N.A.P. Heesterbeek),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: Y.L.J. Verhoeven).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.K. Abashidze. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Russische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1964.
De staandehouding
2. Eiser voert aan dat zijn staandehouding onrechtmatig is geweest. In het proces- verbaal van staandehouding van 14 februari 2023 is vermeld dat hij op zijn kamer was. Dit komt niet overeen met het proces-verbaal van 15 februari 2023, waarin is vermeld dat hij op de gang is aangetroffen. Als hij inderdaad op zijn kamer is aangetroffen, dan is niet om toestemming gevraagd om zijn kamer te betreden. Het proces-verbaal van 14 februari 2023 maakt hiervan in ieder geval geen melding.
3. Deze beroepsgrond slaagt niet. In het proces-verbaal van 14 februari 2023 is duidelijk de gang van zaken geschetst. Er is aangeklopt bij de kamer van eiser. Zijn kamergenoot gaf aan dat eiser aan het douchen was. Eiser kwam vervolgens in de gang aanlopen in de richting van zijn kamer. Desgevraagd heeft hij toen zijn identiteit bevestigd.
Hieruit, in combinatie met het proces-verbaal van 15 februari 2023, blijkt evident dat eiser nog in de gang staande is gehouden. Er was daarom geen aanleiding om toestemming te vragen om zijn kamer te betreden.
De maatregel van bewaring
4. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Vermeld is dat er aanwijzingen waren dat eiser op grond van de Dublinverordening naar Zwitserland kon worden overgedragen. Echter, al vóór het opleggen van de maatregel van bewaring was het voor verweerder duidelijk dat een eventuele overdracht niet gericht moest zijn op Zwitserland, maar op Kroatië.
5. Naar het oordeel van de rechtbank treft deze beroepsgrond geen doel. Het dossier bevat een brief van 24 januari 2023, waarin de Kroatische autoriteiten aangeven dat eiser naar Kroatië dient te worden overgedragen. Deze brief is gericht aan de Zwitserse autoriteiten. Verweerder heeft op 16 februari 2023 een terugnameverzoek verstuurd naar Zwitserland. De Zwitserse autoriteiten hebben dit verzoek op 21 februari 2023 afgewezen, onder verwijzing naar de brief van 24 januari 2023. Pas bij de afwijzing door de Zwitserse autoriteiten is verweerder op de hoogte geraakt van de brief van 24 januari 2023. Bij het opleggen van de maatregel van bewaring op 14 februari 2023 was verweerder nog niet bekend met de omstandigheid dat Kroatië zich verantwoordelijk had gesteld voor eiser. Op 14 februari 2023 had verweerder wel een concrete aanwijzing dat eiser kon worden overgedragen naar Zwitserland.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Ter zitting heeft verweerder de zware grond onder 3b prijsgegeven.
7. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser is Nederland ingereisd zonder geldig paspoort of visum. De stelling dat hem in dit verband geen verwijt kan worden gemaakt, kan niet afdoen aan de feitelijke situatie. Ook de lichte grond onder 4a is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd.
Eiser heeft zich niet aan de wettelijke verplichting tot het tot het kunnen tonen
van een document als bedoeld in art. 4.21 Vb gehouden. Hij is immers zonder paspoort van Zwitserland naar Nederland gereisd. De zware grond onder 3a en de lichte grond onder 4a zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel behoeven geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Het zicht op uitzetting
8. Eiser voert aan dat er ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring geen zicht op uitzetting naar Zwitserland was. Het was voor verweerder op dat moment namelijk al duidelijk dat eiser niet naar Zwitserland, maar naar Kroatië moest worden overgedragen.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank verwijst hierbij naar wat zij onder 5 heeft overwogen.
De voortvarendheid
10. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn verwijdering.
11. Ook deze beroepsgrond faalt. In de aanbiedingsbrief van 28 februari 2023 heeft verweerder uiteengezet welke handelingen hij op welk moment heeft verricht. Op
16 februari 2023 heeft verweerder een Dublin-claim verstuurd naar Zwitserland. Op
21 februari 2023 heeft Zwitserland de Dublin-claim afgewezen. Op diezelfde dag heeft verweerder een Dublin-claim verstuurd naar Kroatië. Op 22 en 24 februari 2023 heeft verweerder vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de uitzetting van eiser hiermee voldoende voortvarend ter hand genomen.
Conclusie
12. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.