ECLI:NL:RBDHA:2023:3522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
C/09/642842 / KG ZA 23/134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de GVM-status van een gedetineerde in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiser, gedetineerd in PI [locatie 1], vorderde om zijn GVM-status te wijzigen van 'hoog' naar 'verhoogd'. De eiser is sinds 8 april 2022 gedetineerd en wordt verdacht van ernstige strafbare feiten, waaronder betrokkenheid bij grootschalige drugshandel en liquidatiepogingen. De vordering van de eiser is gebaseerd op de stelling dat de risico's van vluchtgevaar en liquidatiegevaar niet meer actueel zijn. De Staat, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, heeft verweer gevoerd en de voorzieningenrechter heeft de beslissing van het Operationeel Overleg (OO) om de eiser in de categorie 'hoog' op de GVM-lijst te plaatsen, bevestigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het OO in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen, gezien de ernst van de verdenkingen en de risico's die de eiser met zich meebrengt. De vordering van de eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/642842 / KG ZA 23/134
Vonnis in kort geding van 16 maart 2023
in de zaak van
[eiser], verblijvende in de PI [locatie 1] ,
eiser,
advocaat mr. J.J. Serrarens te Beek,
tegen:
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 februari 2023, met producties 1 tot en met 11;
- de door [eiser] overgelegde productie 12;
- de door de Staat overgelegde producties 1 tot en met 5.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 2 maart 2023. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten van beide partijen pleitaantekeningen overgelegd. Ter zitting is de datum voor het wijzen van vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Sinds 8 april 2022 is [eiser] gedetineerd in PI [locatie 1] op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT). In eerste instantie was dat op verdenking van betrokkenheid bij grootschalige import van verdovende middelen en witwassen van (voorwerpen met een waarde van) meerdere miljoenen euro’s (de zaak [I] ). Nadat de voorlopige hechtenis in de zaak [I] was geschorst, is [eiser] aangehouden en in voorlopige hechtenis genomen in de zaak [II] op verdenking van betrokkenheid bij drie schietincidenten, waarbij [eiser] in één van de gevallen de opdrachtgever zou zijn. Ten slotte is [eiser] verdachte in het strafrechtelijk onderzoek [Naam Onderzoek] , waarin hij wordt verdacht van het treffen van voorbereidingshandelingen voor ontvoering en afpersing, grootschalige internationale drugshandel en witwassen.
2.2.
[eiser] is besproken tijdens het Operationeel Overleg (hierna ‘OO’) op 13 april 2022 en besloten is om hem te plaatsen op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico, hierna ‘de GVM-lijst’, in de categorie ‘hoog’. De informatie met betrekking tot [eiser] is vastgelegd in een rapportage van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) van [datum] 2022, waarin onder meer is opgenomen:
“(…)
Achtergrond
[eiser] is één van drie personen die de absolute top van een groot crimineel samenwerkingsverband (CSV) vormen.
(…)
Informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI)
Het is bekend dat [eiser] al lange tijd voorkomt / genoemd wordt wanneer het gaat om de “grote” spelers op de markt.(…)
Verder is bekend dat deze “groep” in oorlog is met de groep rondom [A] .
Informatie van het onderzoeksteam
De kant van [Naam 1] / [Naam 2] / [Naam 3] is helemaal opgerold. Het beeld is dat [eiser] , samen met [Naam 4] en [Naam 5] , nu de “bazen” zijn van wat vroeger de kant van [Naam 1] was.
De politie weet dat [eiser] , en zijn twee nog voortvluchtige compagnons, meerdere geweldsgroepen voor zich hadden werken.
(…)”.
2.3.
Op 21 april 2022 is [eiser] op de hoogte gebracht van zijn GVM-status en op 4 mei 2022 heeft [eiser] van de directeur van de PI een schriftelijke mededeling ontvangen, waaruit blijkt dat [eiser] door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is geplaatst op de GVM-lijst en dat hij de status ‘hoog’ heeft gekregen.
In de schriftelijke mededeling is – voor zover hier van belang – het volgende meegedeeld:

De plaatsing is gebaseerd op de volgende indicatie(s):
(risico op) Ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf,
(risico op) Liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde.
(…)
U bent aangehouden voor grootschalige drugsimport. Bij doorzoekingen in uw woning(en) is beslag gelegd op goederen met een aanzienlijke waarde. Geld lijkt voor u onbeperkt aanwezig te zijn. U heeft de beschikking over 2 gepantserde Mercedessen. U heeft hierover verklaard dat u hierin rijdt omdat u op een dodenlijst staat. Gezien uw nagenoeg onbeperkte financiële middelen, uw onroerend goed in o.a. [plaats 1] en [land] , de uiteindelijke straf die u boven het hoofd hangt en het feit dat 2 compagnons van u nog op vrije voeten zijn, wordt het risico ingeschat dat er op enig moment een poging ondernomen zal worden om te ontsnappen.
(…)
Op grond van aan mij beschikbaar gestelde informatie van de politie en het GRIP/OO, heb ik deze informatie getoetst op actualiteit, betrouwbaarheid en concreetheid. Op grond van deze informatie acht ik het risico op een dreiging tot liquidatie actueel. Daarbij acht ik ook het risico op ontvluchting reëel en actueel.(…)”.
In de mededeling is vervolgens een opsomming gegeven van de maatregelen die de directeur van de PI in het kader van de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst aan hem heeft opgelegd. Deze maatregelen, hierna ‘de toezichtmaatregelen’, hebben (kort gezegd) betrekking op contact met de buitenwereld, inspecties, het verblijf in de PI, arbeid en transport.
2.4.
De GVM-status ‘hoog’ van [eiser] is op 12 oktober 2022 verlengd voor de duur van zes maanden. In de rapportage van het GRIP van dezelfde datum is onder meer vermeld:
“(…)
De informatie in het profielrapport [nummer] (dd [datum] 2022) is nog steeds van belang en actueel.
(…)
Met betrekking tot de dreiging op [eiser] zijn geen nieuwe feiten.
(…)
Uit onderzoek is gebleken dat er is geprobeerd om [eiser] te liquideren. Toen men hem niet kon vinden is er doorgeschakeld naar een vertrouweling van hem, [B] . [B] woonde in [plaats 2] . Bij de poging hem te liquideren is [X] geliquideerd, één van de bekendste vergismoorden.(…)
De strafzaak tegen [eiser] zal op 11, 12 en 13 april 2023 inhoudelijk worden behandeld.(…)”.
Op 18 oktober 2022 is [eiser] door de directeur van de PI over deze verlenging geïnformeerd, waarna de verlenging op 19 oktober 2022 schriftelijk aan [eiser] is bevestigd. Daarbij is aan [eiser] meegedeeld dat ook de toezichtmaatregelen zullen worden verlengd.
2.5.
[eiser] heeft zich bij de Commissie van Toezicht beklaagd over de toezichtmaatregelen. De Commissie van Toezicht heeft nog niet op dit beklag beslist.
2.6.
Met het oog op deze kortgedingprocedure heeft het GRIP in een rapport van 28 februari 2023 op verzoek van de advocaat van de Staat aanvullende informatie met betrekking tot [eiser] verstrekt. In dit rapport zijn (samengevat) de in 2.1. tegen [eiser] bestaande verdenkingen beschreven en is melding gemaakt van op 28 februari 2023 van een rechercheteam ontvangen informatie met betrekking tot een mogelijk nog door [eiser] te plegen geweldsdelict.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te bevelen om de GVM-status van [eiser] te wijzigen van ‘hoog’ in ‘verhoogd’, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe stelt [eiser] – samengevat – het volgende. Aan de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst in de categorie ‘hoog’ liggen het risico van vluchtgevaar en liquidatiegevaar ten grondslag. [eiser] betwist dat sprake is van vluchtgevaar en is van mening dat de liquidatiedreiging niet meer actueel is. [eiser] beschikt niet over onbeperkte financiële middelen, hij is niet verdacht van het lidmaatschap van een criminele organisatie, hij behoort niet tot de absolute top van een crimineel samenwerkingsverband en hij heeft geen gepantserde auto’s of onroerend goed in Nederland, [plaats 1] of [land] in zijn bezit. Het OO heeft daarom volgens [eiser] in redelijkheid niet kunnen komen tot de beslissing om de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst in de categorie ‘hoog’ te handhaven tot 19 april 2023. Die beslissing is daarom onrechtmatig jegens [eiser] , te meer omdat [eiser] door de daaruit voortvloeiende toezichtmaatregelen wordt beperkt in zijn mogelijkheden om contact te hebben met zijn vrouw en dochter. Hij kan daardoor immers niet geplaatst worden in een penitentiaire inrichting in de buurt van zijn gezin, zoals [locatie 2] of PI [locatie 3] , en hij kan ook niet (frequent) (beeld)bellen met zijn vrouw en dochter. Zijn dochter is mentaal zeer kwetsbaar als gevolg van diverse aandoeningen, waaronder Gilles de la Tourette, PTSS, een dwangstoornis, slaapproblemen en stemmingsproblematiek, en zij lijdt onder het beperkte contact met haar vader. Alleen als de GVM-status van [eiser] wordt gewijzigd in ‘verhoogd’, kan hij zijn dochter zien en spreken, om op die manier bij te dragen aan de zorg die zij nodig heeft. [eiser] heeft dan ook belang bij de door hem gevorderde voorziening.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Staat zich jegens hem schuldig maakt aan onrechtmatig handelen. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.
4.2.
[eiser] komt in deze procedure op tegen de beslissing van het OO om hem met de status ‘hoog’ op de GVM-lijst te plaatsen. Nu er voor [eiser] geen andere rechtsgang openstaat om de door hem beoogde wijziging van zijn status op de GVM-lijst te bewerkstelligen, is hij in deze kortgedingprocedure ontvankelijk in zijn vordering.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de toetsing in dit kort geding zich beperkt tot de beslissing van het OO. De beslissing van de directeur van de PI om bepaalde toezichtmaatregelen aan [eiser] op te leggen is immers vatbaar voor beklag en beroep bij de Raad van Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst in de categorie ‘verhoogd’ heeft overigens, anders dan hij kennelijk meent, niet zonder meer tot gevolg dat de aan hem opgelegde toezichtmaatregelen niet langer van toepassing zijn of dat aan hem minder ingrijpende toezichtmaatregelen zullen worden opgelegd. Een beslissing daarover is namelijk voorbehouden aan de directeur van de PI.
4.4.
Niet in geschil is dat het OO een grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt bij de beslissing om een gedetineerde in een bepaalde categorie op de GVM-lijst te plaatsen. Dit betekent dat die beslissing door de civiele rechter in kort geding slechts marginaal kan worden getoetst. De vordering van [eiser] is dus slechts toewijsbaar als geconcludeerd kan worden dat het OO in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om hem in de categorie ‘hoog’ op de GVM-lijst te plaatsen of om die plaatsing te verlengen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat die conclusie met betrekking tot de situatie van [eiser] niet kan worden getrokken. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.5.
De criteria op basis waarvan het OO kan besluiten tot plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst zijn neergelegd in paragraaf 2.1 van de ‘Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico’ van 8 juli 2021. In het geval van [eiser] is de plaatsingsbeslissing gegrond op de criteria A. ((risico op) Ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf) en C. ((risico op) Liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde). Daarbij is [eiser] geplaatst in de categorie ‘hoog’. Die categorie vindt toepassing in gevallen waarin een gedetineerde een dusdanige dreiging vormt voor de orde en veiligheid voor de inrichting dat hij door middel van het OO gemonitord moet worden en dat hij in een ‘GVM-hoog penitentiaire inrichting’ moet worden geplaatst.
4.6.
Aan de beslissing om [eiser] op de GVM-lijst in de categorie ‘hoog’ te plaatsen heeft het OO allereerst ten grondslag gelegd dat ten aanzien van [eiser] het risico op vluchtgevaar bestaat. Het OO heeft dit standpunt onder meer gemotiveerd door te stellen dat [eiser] , samen met twee nog voortvluchtige compagnons, de top vormt van een crimineel samenwerkingsverband dat gebruik maakt van extreem geweld. [eiser] heeft zijn betrokkenheid daarbij ontkend, maar de voorzieningenrechter acht het standpunt van het OO dat [eiser] een hoge positie inneemt in het criminele milieu in het licht van de verdenkingen die tegen [eiser] bestaan niet op voorhand onbegrijpelijk. Verder heeft het OO gesteld dat [eiser] over onbeperkte financiële middelen beschikt. Weliswaar heeft [eiser] betoogd dat hij zijn vermogen in [plaats 1] en [land] op legale wijze heeft verkregen met de handel in vastgoed en auto’s, maar die herkomst doet niet af aan de constatering van het OO dat [eiser] in ruime mate financiële middelen voorhanden heeft en evenmin aan de omstandigheid dat aan [eiser] onder meer het witwassen van meerdere miljoenen euro’s ten laste is gelegd. Dat [eiser] geen woningen in eigendom heeft, zoals hij heeft gesteld, maakt, zo dat al juist zou zijn, het voorgaande niet anders. Daarbij wordt aangetekend dat de door [eiser] overgelegde bewijsstukken, waaruit zou moeten volgen dat hij de betreffende woningen huurt, geenszins uitsluiten dat [eiser] wel (ander) onroerend goed in bezit heeft.
4.7.
Het OO heeft daarnaast geoordeeld dat er met betrekking tot [eiser] sprake is van liquidatiegevaar. Volgens het OO zijn er aanwijzingen dat [eiser] op een dodenlijst staat en heeft hij daarover zelf verklaard dat hij in gepantserde voertuigen rijdt, zodat hij zich niet hoeft te bewapenen. [eiser] heeft betwist dat hij risico loopt om te worden geliquideerd. Volgens [eiser] is hem in 2012 verteld dat hij op een dodenlijst staat en heeft hij om die reden af en toe een gepantserd voertuig gehuurd, maar is de liquidatiedreiging nooit geconcretiseerd. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de Staat op dit punt terecht heeft aangevoerd dat het TCI in 2016 nog informatie heeft ontvangen met betrekking tot de dreiging op het leven van [eiser] , die inhoudt dat geprobeerd is om [eiser] te liquideren en dat, toen dat niet lukte, is geprobeerd om een vertrouweling van [eiser] te liquideren, wat heeft geleid tot een ‘vergismoord’. Tegenover die stellingen van het OO heeft [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat geen sprake zou zijn van liquidatiegevaar.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het OO in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat ten aanzien van [eiser] het risico op ontsnapping of bevrijding en het risico op liquidatie bestaan en dat [eiser] om die reden in de categorie ‘hoog’ op de GVM-lijst moet worden geplaatst. Voor ingrijpen door de voorzieningenrechter zoals door [eiser] is gevorderd is onder die omstandigheden geen ruimte. De situatie rondom de geestelijke gezondheid van de dochter van [eiser] maakt het voorgaande niet anders. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat [eiser] zich zorgen maakt om het welzijn van zijn dochter en dat hij daarom graag dichter in de buurt van zijn gezin en met minder beperkingen gedetineerd wil zijn, zijn die zorgen, in het licht van het voorgaande, op zichzelf geen reden voor het wijzigen van de status van [eiser] . Bovendien heeft de Staat in dit verband voldoende aannemelijk gemaakt dat er in de PI waar [eiser] verblijft al zoveel mogelijk tegemoet wordt gekomen aan de situatie van [eiser] , door hem extra beltijd te geven en door flexibel te zijn met betrekking tot zijn mogelijkheid om op passende tijdstippen bezoek te ontvangen. De vordering van [eiser] wordt dan ook afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, zoals door de Staat gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2023.
mvt