ECLI:NL:RBDHA:2023:3518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
09/301278-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door aanrijding van verkeersregelaar met auto

Op 17 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 10 november 2022 in 's-Gravenhage een verkeersregelaar met zijn auto heeft aangereden. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Tijdens de zitting op 3 maart 2023 heeft de officier van justitie vrijspraak voor poging doodslag gevorderd, maar bewezenverklaring van poging zware mishandeling. De verdediging pleitte voor volledige vrijspraak. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op doodslag, maar dat de verdachte wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had kunnen toebrengen aan de verkeersregelaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard door met verhoogde snelheid op de verkeersregelaar in te rijden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 weken, waarvan 10 weken voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uur. Daarnaast werd een immateriële schadevergoeding van € 2.000,00 toegewezen aan de benadeelde partij, de verkeersregelaar.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/301278-22
Datum uitspraak: 17 maart 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 3 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Sleeswijk Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. N. Hannaart naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 november 2022 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (die op dat moment werkzaam was als verkeersregelaar) opzettelijk van het leven te beroven althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een personenauto (met een hoge, althans aanzienlijke, dan wel verhoogde snelheid)
- in de richting van die [slachtoffer] is gereden en/of is blijven rijden en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] (met kracht) met zijn voertuig heeft geraakt,
waardoor die [slachtoffer] werd geschept en/of (vervolgens) ten val werd gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde feit (poging doodslag) en tot een bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (poging zware mishandeling).
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte geheel moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Op zijn specifieke standpunten wordt – voor zover relevant – hierna nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [proces-verbaal nummer] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 74).
1. Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever, [slachtoffer] , opgemaakt op 11 november 2022, voor zover inhoudende (p. 20 – 21):
Ik ben coördinator verkeersregelaar bij het bedrijf [bedrijf] . Op 10 november 2022 omstreeks 14:15 uur, was ik aan het werk op de kruising van de
Hoefkade en de Heemstraat in 's-Gravenhage. Hier was mijn taak om het verkeer in
goede banen te leiden doordat de verkeerslichten niet aan stonden.
Ik hoorde de bestuurder zeggen dat wij moesten oprotten. Hierop liep ik terug richting de voetgangers om het verkeer weer te gaan begeleiden. Toen ik mijn rug richting het voertuig keerde, hoorde ik dat het voertuig een hoge toerenaantal maakte. Hierop draaide ik mijn hoofd om naar het voertuig te kijken. Ik zag dat het voertuig recht op mij afreed. Ik probeerde aan de kant te springen. Ik voelde dat het voertuig tegen mij aanreed. Ik voelde direct pijn in mijn linkerzij doordat het voertuig tegen mij aanreed. Het voertuig raakte mij met de voorkant. Doordat het voertuig tegen mij aanreed viel ik op de grond.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 3 maart 2023, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 10 november 2022 in Den Haag met mijn auto vanuit stilstand hard heb opgetrokken. Daarbij heb ik volgens mij met de rechter zijkant van mijn auto de verkeersregelaar, die voor mijn auto stond, geraakt. Hierdoor is de verkeersregelaar ten val gekomen.
3. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 3 maart 2023, voor zover inhoudende:
Op de camerabeelden in het dossier ( [bestandnaam] ) is een donkerkleurige personenauto te zien. Bij het zijraam aan de bestuurderskant van deze personenauto staat een verkeersregelaar. Vervolgens loopt de verkeersregelaar naar de voorkant van de personenauto. Terwijl de verkeersregelaar voor het voertuig staat, trekt de personenauto vanuit stilstand op en raakt na ongeveer één à anderhalve meter met de rechter voorzijde de verkeersregelaar, waardoor deze half over de motorkap komt en vervolgens aan de rechterzijkant van de personenauto valt, terwijl de personenauto naar rechts stuurt. De verkeersregelaar rolt even over de grond en blijft daarna op de grond liggen.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 10 november 2022 in Den Haag aangever, die op dat moment als verkeersregelaar werkzaam was, heeft aangereden. Ten gevolge van de aanrijding is aangever ten val gekomen. Over deze feiten heeft ter terechtzitting geen discussie bestaan.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de hiervoor beschreven feitelijke handelingen de aan de verdachte ten laste gelegde poging tot doodslag dan wel zware mishandeling opleveren.
Poging tot doodslag?
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen dat sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, om het slachtoffer van het leven te beroven. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangever ten gevolge van het handelen van de verdachte zou komen te overlijden. De rechtbank zal de verdachte van het impliciet primair ten laste gelegde vrijspreken.
Poging tot zware mishandeling?
Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling moet worden vastgesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op het teweegbrengen van zwaar lichamelijk letsel. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet kan worden bewezen.
De rechtbank ziet in het dossier, mede gelet op de ontkenning van de verdachte dat het zijn bedoeling was om aangever aan te rijden, onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake was van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel. Hiervoor is (minimaal) vereist dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bij de beantwoording van de (vervolg)vraag of de aanmerkelijke kans door de verdachte ook bewust is aanvaard, spelen de gedragingen van de verdachte eveneens een rol. Bepaalde gedragingen kunnen namelijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat kans dat aangever als gevolg van het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, in de gegeven omstandigheden aanmerkelijk te noemen is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Een voetganger is ten opzichte van een auto een kwetsbare verkeersdeelnemer. Indien een persoon door een auto wordt aangereden, bestaat - gelet op de massa van een auto - de aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel ontstaat, ook bij geringe snelheid.
Door fors optrekkend weg te rijden terwijl aangever vlak voor zijn auto stond, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ook aanvaard. Aangever had ten gevolge van de aanrijding onder de auto terecht kunnen komen of anderszins ongelukkig ten val had kunnen komen met (hoofd)letsel tot gevolg. De verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest. De omstandigheid dat de verdachte zich – zoals hij verklaarde tijdens de terechtzitting – vernederd voelde en daarom zo snel mogelijk weg wilde komen, rechtvaardigt dit gedrag niet. Het betekent slechts dat de verdachte in zijn drang om weg te komen de (aanmerkelijke) kans op zwaar lichamelijk letsel op de koop toe heeft genomen.
De rechtbank concludeert tot bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling).
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 10 november 2022 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (die op dat moment werkzaam was als verkeersregelaar) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een personenauto (met een verhoogde snelheid)
- in de richting van die
[slachtoffer]is gereden en
- vervolgens die
[slachtoffer]met kracht met zijn voertuig heeft geraakt,
waardoor die
[slachtoffer]werd geschept en vervolgens ten val werd gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 76 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke taakstraf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met zijn auto tegen een verkeersregelaar aan te rijden. Het is een gelukkig toeval dat het slachtoffer – naar het lijkt – daarbij geen ernstig letsel heeft opgelopen. De verdachte is na de aanrijding doorgereden en hij heeft zich niet bekommerd om het slachtoffer. Daarmee heeft hij geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
Het gaat daarnaast om iemand die gewoon zijn werk deed in het kader van de verkeersveiligheid. Verkeersregelaars moeten erop kunnen vertrouwen dat zij hun werk in veiligheid kunnen uitvoeren en dat verkeersdeelnemers de door hen gegeven aanwijzingen opvolgen. Met zijn handelen heeft de verdachte dit vertrouwen beschaamd. Naast de gevolgen voor het slachtoffer, draagt een dergelijke gedraging bij aan gevoelens van onveiligheid onder weggebruikers en omstanders in het algemeen.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte daaraan voorafgaand ook al gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond. Volgens een andere verkeersregelaar moest hij voor de verdachte opzij springen en een onbekend gebleven fietser heeft verklaard dat zij voor het ongeval bijna door de verdachte werd aangereden.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 februari 2023. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij zich al eerder schuldig heeft gemaakt aan strafbaar verkeersgedrag (namelijk het verlaten van een plaats ongeval) en mishandeling.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 28 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte impulsief kan handelen en de gevolgen van zijn gedrag niet altijd overziet. Daar staat tegenover dat de reclassering de indruk heeft dat de gevolgen van de aanrijding indruk op hem hebben gemaakt en dat het tot enig zelfinzicht en probleembesef heeft geleid. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf zonder interventies of reclasseringsbegeleiding, om als stok achter de deur te dienen.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is voor zware mishandeling met behulp van een wapen – want zo is de auto van de verdachte hier naar het oordeel van de rechtbank gebruikt – als uitgangspunt een gevangenisstraf van zeven maanden vermeld. De rechtbank weegt in strafverminderende zin mee dat geen sprake is van een voltooid delict, maar van een poging.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Zij acht een gevangenisstraf voor de duur van 20 weken passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Dat betekent dat de verdachte, gelet op de tijd die hij heeft vastgezeten, op dit moment niet terug hoeft naar de gevangenis.
Wel acht de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, daarnaast een taakstraf voor de duur van 100 uur, met aftrek van het restant van het voorarrest, passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 52.785,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 37.785,00 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade. Daarnaast vordert hij vergoeding van € 605,00 aan proceskosten.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft ten aanzien van de immateriële schadevergoeding geconcludeerd tot toewijzing van een bedrag van € 2.500,00 en tot niet-ontvankelijkheidverklaring van de benadeelde partij voor het overige. Ten aanzien van de materiële schadevergoeding heeft de officier van justitie gevorderd dat de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat een toe te kennen bedrag aan immateriële schade moet worden gematigd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De immateriële schade
De door de benadeelde partij gevorderde schade is door hem niet nader onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan echter worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de geleden immateriële schade schatten en naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.000,00. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De materiële schade
De rechtbank zal, ten aanzien van de gevorderde materiële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij in het geheel niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om de materiële schade te kunnen schatten. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 2.000,00, bestaande uit immateriële schade. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
De proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Het bedrag van € 605,- dat de benadeelde partij in dit verband heeft opgevoerd, is evenmin onderbouwd. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 november 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (TWINTIG) WEKEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
10 (TIEN) WEKEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
100 (HONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
50 (VIJFTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.000,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 november 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten worden gemaakt;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 november 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 30 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. E.A.G.M. van Rens, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Groeneveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 maart 2023.