ECLI:NL:RBDHA:2023:3516

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
C/09/605208 / HA RK 20-587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van het Nederlanderschap door afstand en de evenredigheidstoets voor minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een minderjarige verzoeker, die zijn Nederlanderschap wilde vaststellen. Verzoeker, geboren op [geboortedatum01] 2004, heeft bij zijn geboorte het Nederlanderschap verkregen via zijn vader, die bij Koninklijk Besluit in 2002 Nederlander werd. Echter, zijn vader heeft op 8 juni 2006 afstand gedaan van zijn Nederlandse nationaliteit, en verzoeker heeft in deze afstandsverklaring gedeeld, waardoor hij volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) zijn Nederlanderschap heeft verloren. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de rol van de ouders en de impact van het verlies van het Nederlanderschap op de minderjarige verzoeker.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op het moment van verlies van het Nederlanderschap nog zeer jong was en dat het redelijkerwijs niet voorzienbaar was dat hij in de toekomst rechten zou willen uitoefenen die verbonden zijn aan het Unieburgerschap. De rechtbank heeft ook de evenredigheidstoets toegepast, waarbij werd gekeken naar de gevolgen van het verlies van het Nederlanderschap voor verzoeker. De rechtbank oordeelde dat het verlies van het Nederlanderschap niet in strijd was met het belang van het kind, zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De ouders van verzoeker hadden een keuze gemaakt die hem bindt, en het feit dat hij geen stem had in deze keuze, maakte niet dat zijn rechten door de Staat waren geschonden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van verzoeker afgewezen, wat betekent dat hij zijn Nederlanderschap op 8 juni 2006 heeft verloren. De rechtbank heeft ook het verzoek om een verklaring voor recht afgewezen, omdat het verzoek niet kon worden toegewezen op basis van de vastgestelde feiten en de toepasselijke wetgeving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 20-587
Zaaknummer: C/09/605208
Datum beschikking: 5 januari 2023

Beschikking op het op 31 december 2020 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker01] ,

verzoeker,
verblijvende in Nederland,
aanvankelijk in rechte vertegenwoordigd door zijn wettelijke vertegenwoordigers
[naam01] en [naam02] ,
advocaat: mr. A. Orhan te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen: de IND,
zetelende te [plaats01] ,
vertegenwoordigd door mr. [naam03] (voorheen door mr. [naam04] ).

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 22 juli 2021 van de IND;
  • het faxbericht van 22 september 2021 van de zijde van verzoeker;
  • de brief van 5 januari 2022 van de IND, met bijlagen;
  • de brief van 8 februari 2022 van de zijde van verzoeker;
  • de brief van de officier van justitie van 18 augustus 2022.
Op 1 december 2022 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld.
Hierbij zijn verschenen: verzoeker en zijn advocaat en mr. [naam03] .

Verzoek en het standpunt van de IND

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker en
tot het uitspreken van een verklaring voor recht, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie is in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt kenbaar te maken.

Feiten

  • Verzoeker is geboren op [geboortedatum01] 2004 te [geboorteplaats01] , binnen het huwelijk van zijn ouders [naam01] (de vader van verzoeker) en [naam02] (de moeder van verzoeker).
  • Aan de vader van verzoeker is bij Koninklijk Besluit van [datum KB] 2002 het Nederlanderschap verleend.
  • Bij zijn geboorte heeft verzoeker van rechtswege het Nederlanderschap verkregen via zijn vader.
  • De vader van verzoeker heeft op [datum] 2006 afstand gedaan van de Nederlandse nationaliteit. Verzoeker heeft als minderjarige in deze afstandsverklaring gedeeld.
  • Verzoeker is met zijn ouders en overige gezinsleden op 15 juli 2006 vertrokken naar [plaats02] , Irak, omdat zijn ouders gebruik hebben gemaakt van een terugkeerregeling op grond van de Remigratiewet. Eén broer van verzoeker is aanvankelijk in Nederland gebleven, maar daarna ook teruggekeerd naar Irak.
  • Op dit moment wonen twee zussen en een broer van verzoeker in Nederland. Omdat zij meerderjarig waren op het moment dat de vader afstand deed van zijn Nederlandse nationaliteit hebben zij niet in dat verlies gedeeld en hun Nederlandse nationaliteit behouden.
  • Verzoeker heeft op 28 juli 2019 bij de Nederlandse ambassade te [plaats03] een Schengenvisum aangevraagd. Dit is hem verleend voor de periode van
  • Op 20 februari 2021 heeft verzoeker een aanvraag ingediend om verlenging van een verblijfsvergunning als familie- of gezinslid bij zijn broer. Bij beschikking van 11 mei 2021 is deze aanvraag afgewezen. Verzoeker heeft op 14 mei 2021 een bezwaarschrift ingediend. Op dit bezwaarschrift is nog niet beslist.
  • Verzoeker verblijft op dit moment in Nederland en volgt hier een opleiding op het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.

Beoordeling

In geschil is of verzoeker in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Ontvankelijkheid verzoeker
Omdat verzoeker op het moment van indiening van het verzoek nog minderjarig was, hebben de ouders via de advocaat van verzoeker hun instemming gegeven aan dit verzoek. Dat maakt dat verzoeker kan worden ontvangen in het door hem ingediende verzoek.
Inmiddels is verzoeker meerderjarig, zodat zijn ouders niet langer als belanghebbenden worden aangemerkt en niet zijn opgeroepen in deze procedure.
Standpunt van verzoeker
Verzoeker stelt dat hij nog altijd Nederlander is en voert hiertoe het volgende aan. Verzoeker heeft bij zijn geboorte het Nederlanderschap verkregen. De keuze van zijn vader om in 2006 afstand te doen van het Nederlanderschap mag volgens verzoeker voor hem niet datzelfde gevolg hebben omdat verzoeker hier geen stem in heeft gehad. Volgens verzoeker moet er alsnog een evenredigheidstoets plaatsvinden rond zijn verlies van het Nederlanderschap. Bij die toets weegt volgens hem mee dat hij in Irak gevaar loopt omdat zijn vader daar politiek is betrokken, dat hij familie in Nederland heeft wonen en dat hij in alle vrijheid naar school wil kunnen en buiten wil kunnen zijn. Ook voelt verzoeker zich verbonden met Nederland, spreekt hij de taal en volgt hij hier nu een opleiding. Daarnaast is zijn familie onevenredig zwaar getroffen door het verlies van het Nederlanderschap, en daarmee het Unieburgerschap, omdat de zus van verzoeker na terugkeer van het gezin in Irak het leven daar niet aankon en uiteindelijk zelfmoord heeft gepleegd. Deze omstandigheden maken volgens verzoeker dat een beroep op de evenredigheidstoets slaagt en het verlies van zijn Nederlandse nationaliteit onevenredige gevolgen heeft voor verzoeker, waardoor met terugwerkende kracht moet worden beslist dat hij deze nooit heeft verloren.
Standpunt van de IND
De IND heeft overwogen dat het verlies van het Unieburgerschap voor verzoeker geen onevenredige gevolgen heeft gehad omdat hij nog zeer jong was toen hij het Nederlanderschap, en daarmee het Unieburgerschap, verloor. Daarbij komt dat op één broer na, die later alsnog naar Irak is gekomen, het hele gezin van verzoeker is teruggegaan naar Irak, zodat het familieleven van verzoeker niet is geraakt door het verlies van het Unieburgerschap. De omstandigheid dat verzoeker zich Nederlander voelt en de taal spreekt, is in het kader van de evenredigheidstoets niet van belang. Voor zover verzoeker meent dat hij in Irak gevaar loopt, heeft de IND aangevoerd dat hij een asielaanvraag in kan dienen.
Het oordeel van de rechtbank
1. Verlies van het Nederlanderschap door afstand
De rechtbank stelt op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) het volgende vast. Verzoeker heeft bij zijn geboorte op grond van artikel 3 lid 1 RWN het Nederlanderschap verkregen omdat zijn vader op dat moment Nederlander was. Verzoeker heeft op grond van artikel 16, lid 1 onder d, RWN het Nederlanderschap van rechtswege verloren op 8 juni 2006 omdat de vader van verzoeker toen afstand van het Nederlanderschap heeft gedaan en verzoeker in deze afstandsverklaring heeft gedeeld.
2. Evenredigheidstoets
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of een beroep op het (Unierechtelijke) evenredigheidsbeginsel maakt, dat verzoeker met terugwerkende kracht het Nederlanderschap heeft behouden. De vraag die voorligt is of het verlies van de Nederlandse nationaliteit, dat het verlies van het burgerschap van de Unie en de daaruit voortvloeiende rechten met zich meebrengt, in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel, wat betreft de gevolgen ervan voor de situatie van de minderjarige verzoeker, bezien vanuit het oogpunt van het Unierecht.
Bij deze beoordeling komt dan ook alleen gewicht toe aan gevolgen van het verlies van het Unieburgerschap en de daaraan verbonden unierechten, zoals de uitoefening van het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie, de mogelijkheid daar beroepsactiviteiten te verrichten, en de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde rechten zoals de eerbiediging van het familie- en gezinsleven en het belang van het kind. Aan niet op het Unierecht betrekking hebbende argumenten, zoals het argument dat iemand zich nog steeds Nederlander beschouwt of een sterke verbondenheid voelt met Nederland, komt geen gewicht toe. Evenmin dient rekening te worden gehouden met rechten, die louter gebaseerd zijn op nationaal recht.
Als toetsingsmoment geldt het moment van het verlies van het Nederlanderschap. Bij de toetsing dienen niet alleen de gevolgen van het verlies van het Nederlanderschap die zich op dat moment reeds hadden gemanifesteerd te worden betrokken, maar ook de gevolgen die op dat moment redelijkerwijze voorzienbaar waren.
Op het moment dat verzoeker het Nederlanderschap verloor, was hij één jaar en elf maanden oud. Op dat moment was het redelijkerwijs niet voorzienbaar dat hij in de toekomst in Nederland of in de Europese Unie zou willen gaan wonen of werken of dat hij een beroep zou willen doen op de aan het Unieburgerschap verbonden rechten. Een algemeen beroep op de evenredigheidstoets slaagt dus niet.
3. Evenredigheidstoets en de positie van minderjarigen
Ten aanzien van minderjarigen heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) op 27 april 2017 in de uitspraak van 12 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:189) onder andere het volgende overwogen:

47.
Wat minderjarigen betreft, moeten de bevoegde administratieve autoriteiten of rechterlijke instanties bij hun individuele toetsing bovendien rekening houden met het eventuele bestaan van omstandigheden die ertoe leiden dat het verlies door de betrokken minderjarige van het Nederlanderschap – dat door de nationale wetgever aan het verlies van het Nederlanderschap door een van de ouders van die minderjarige wordt verbonden om de eenheid van nationaliteit binnen het gezin te behouden – niet met het in artikel 24 van het Handvest erkende belang van het kind strookt, gelet op de gevolgen die dat verlies voor die minderjarige heeft uit het oogpunt van het Unierecht.”
De rechtbank dient bij de evenredigheidstoets in het geval het verlies van het Nederlanderschap een minderjarige betreft tevens te beoordelen of er sprake is van strijd met het in artikel 24 van het Handvest erkende belang van het kind. In artikel 24 van het Handvest staat het volgende:
1. Kinderen hebben het recht op de bescherming en zorg die ze nodig hebben voor hun welzijn. Ze mogen hun mening vrijelijk uiten. Aan hun mening wordt in aangelegenheden die hen betreffen passend belang gehecht in overeenstemming met hun leeftijd en rijpheid.
2. In alle acties in verband met kinderen, of deze nu door overheden of particuliere instanties worden genomen, moet het belang van het kind voorop staan.
3. Ieder kind heeft het recht om een regelmatige persoonlijke relatie en direct contact met zijn of haar beide ouders te onderhouden, tenzij dit strijdig is met zijn of haar belangen.
De rechtbank is van oordeel dat het verlies van de Nederlandse nationaliteit evenmin in strijd komt het belang van het kind zoals opgenomen in artikel 24 van het Handvest. Verzoeker is samen met zijn ouders en meeste gezinsleden in 2006 teruggekeerd naar Irak, het land waar hij ook de nationaliteit van bezit en op dat moment bezat. Dat hij het Nederlanderschap en het Unieburgerschap door de afstandsverklaring van zijn vader verloor, heeft niet tot gevolg gehad dat zijn regelmatige persoonlijke relatie met zijn ouders en het directe contact met hen anders is geworden. Hij is bijna tot zijn meerderjarigheid bij zijn ouders blijven wonen, samen met een groot deel van zijn broers en zussen.
Het komt erop neer dat de ouders van verzoeker een keuze voor hem hebben gemaakt toen hij nog erg jong was. Verzoeker is aan deze keuze gebonden. Dat hij geen stem heeft gehad in deze keuze omdat hij pas één jaar oud was, maakt niet dat zijn rechten door de Staat zijn geschonden.
Een beroep op de evenredigheidstoets kan verzoeker dus niet baten. Dit maakt dat hij het Nederlanderschap op 8 juni 2006 heeft verloren. Het verzoek om vast te stellen dat verzoeker Nederlander is, zal daarom worden afgewezen. Dat maakt dat de rechtbank niet toekomt aan het afgeven van een verklaring voor recht. Ook dit onderdeel van het verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, J.Th.W. van Ravenstein en L. Koper, rechters, bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 januari 2023.