ECLI:NL:RBDHA:2023:3506

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
22/2587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor uitvoering kinderopvangtoeslag en aantal opvanguren in 2011

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de compensatie voor de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. Eiseres, die in de periode van 2011 tot en met 2014 nadelige gevolgen heeft ondervonden van het handelen van de Belastingdienst, heeft een beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst waarin het compensatiebedrag werd vastgesteld. Eiseres ontving aanvankelijk een compensatie van € 51.035,-, maar na bezwaar werd dit bedrag verhoogd met € 8.264,-. Eiseres betoogde dat zij meer opvanguren had afgenomen dan de Belastingdienst aannam, en dat de jaaropgave van het gastouderbureau onjuist was, omdat dit bureau veroordeeld was voor fraude.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat eiseres meer dan 690 opvanguren had afgenomen in 2011, en dat de terugvordering van € 6.250,- terecht was. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst op basis van de door eiseres verstrekte informatie de kinderopvangtoeslag correct had vastgesteld. Eiseres had niet aangetoond dat de gegevens die zij had verstrekt onjuist waren, en haar stellingen over haar werk- en opvangsituatie waren onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Belastingdienst geen proceskosten hoefde te vergoeden aan eiseres.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eiseres om haar claims met voldoende bewijs te onderbouwen, vooral in het licht van de eerdere informatie die zij zelf had verstrekt. De rechtbank heeft de regels omtrent de compensatieregelingen in het kader van de kinderopvangtoeslag en de relevante wetgeving in haar overwegingen betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2587

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigden: mr. K. Bozia en mr. I.C. Poortman),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [A] en mr. [B]).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het compensatiebedrag vastgesteld wat eiseres ontvangt voor de nadelige gevolgen van de uitvoering van de kinderopvangtoeslag.
Bij besluit van 15 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en eiseres een hoger compensatiebedrag toegekend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft verweerder verzocht om een herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder eiseres een definitief compensatiebedrag toegekend van € 51.035,-. Het compensatiebedrag ziet op de nadelige gevolgen van het handelen van verweerder over de jaren 2011 tot en met 2014. Eiseres ontvangt voor het jaar 2011 een bedrag van € 1.875,-, omdat in dat jaar sprake is geweest van een onterechte opzet/grove schuldkwalificatie. [1] Over de jaren 2012, 2013 en 2014 is sprake geweest van institutioneel vooringenomen handelen door verweerder en is eiseres een compensatie van € 49.160,- toegekend. [2]
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het compensatiebedrag met € 8.264,- verhoogd. Verweerder heeft in bezwaar de immateriële schade en rente voor de gemiste kinderopvangtoeslag hoger vastgesteld. Ook heeft verweerder proceskosten vergoed voor de juridische bijstand die eiseres had bij de indiening van een verzoek om een betalingsregeling. Tot slot heeft verweerder de aanvullende vergoeding van 1% over het compensatiebedrag aangepast.
Waarom is eiseres het niet eens met verweerder?
4. Eiseres betoogt dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat zij niet meer dan 690 opvanguren heeft afgenomen in de periode van 1 april tot en met 31 december 2011. Van de jaaropgave van het gastouderbureau kan verweerder niet uitgaan, omdat het gastouderbureau is veroordeeld voor fraude. Daar komt bij dat de jaaropgave evident onjuist is. Eiseres werkte in die periode 32 uur per week en had voor haar zoon geen andere opvangmogelijkheden dan het gastouderbureau, mede omdat haar relatie in het eerste kwartaal van 2011 is geëindigd. Haar zoon ging in die periode daarom vier dagen per week naar het gastouderbureau. Eiseres heeft ter onderbouwing hiervan haar arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd overgelegd.
Wat zijn de regels?
5. De Staat heeft verschillende herstelregelingen in het leven geroepen om burgers te compenseren voor fouten die zijn gemaakt bij de uitvoering van de toeslagen (het toeslagenschandaal), waaronder de kinderopvangtoeslag. De uitvoering van deze regelingen is belegd bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (de UHT), maar de compensatie en tegemoetkoming worden door verweerder toegekend.
6. Het bestreden besluit is gebaseerd op de compensatieregelingen in de artikelen 49, 49b en 49c van de Awir en de beleidsregels zoals neergelegd in het Besluit Compensatieregeling CAF-11 en vergelijkbare (CAF-)zaken. Met ingang van 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen van kracht. De compensatieregelingen zijn met ingang van die datum ondergebracht in deze Wet. Op grond van het overgangsrecht worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wet hersteloperatie toeslagen, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens deze Wet.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Het geschil in beroep beperkt zich tot de vraag of verweerder aan eiseres voor het jaar 2011 een hoger compensatiebedrag had moeten toekennen, omdat eiseres over dat jaar meer opvanguren heeft afgenomen dan verweerder heeft aangenomen.
8. De rechtbank stelt vast dat de terugvordering van € 6.250,- in 2011 gebaseerd is op informatie verstrekt door eiseres. Aan eiseres is over 2011 een voorschot verstrekt van € 9.434,-, gebaseerd op het afnemen van 230 uren per maand aan gastouderopvang voor de periode van 1 april 2011 tot en met 31 december 2011. Eiseres heeft op 15 november 2012 een antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2011 ingevuld en ingediend met daarbij een jaaropgave van het gastouderbureau, waaruit blijkt dat zij in dat jaar 690 opvanguren heeft afgenomen en daarvoor € 3512,10 heeft betaald. Op basis van deze informatie heeft verweerder de kinderopvangtoeslag over 2011 definitief vastgesteld op € 3.184,- en het verschil ten opzichte van het verstrekte voorschot (€ 9.434,- -/- € 3.184,-) teruggevorderd.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiseres een hogere compensatie toe te kennen over het jaar 2011 dan is toegekend. De rechtbank stelt vast dat in het dossier geen stukken zitten waaruit blijkt dat eiseres meer dan 690 opvanguren heeft afgenomen. Ook heeft eiseres dit niet op enige wijze aannemelijk gemaakt. In dit kader is van belang dat de terugvordering over het jaar 2011 is gebaseerd op een door eiseres in het jaar 2012 doorgegeven aanpassing van het aantal opvanguren. Eiseres heeft in 2012 het aantal uren alsook het betaalde bedrag aan opvangkosten over 2011 ingevuld en dit bekrachtigd door het formulier te voorzien van haar handtekening. Zij heeft deze informatie dus zelf verstrekt en daarmee kunnen controleren op juistheid en volledigheid. Uit het dossier blijkt verder niet dat eiseres haar twijfels heeft geuit over de verstrekte gegevens of kenbaar heeft gemaakt dat de gegevens naar haar mening onvolledig waren. De stelling van eiseres op zitting dat ze haar twijfels wel kenbaar heeft gemaakt bij verweerder en daarvoor een jurist heeft ingeschakeld, heeft zij niet aannemelijk gemaakt met stukken terwijl dit wel op haar weg lag. Dat het gastouderbureau strafrechtelijk is veroordeeld voor fraude en dus niet uitgegaan kan worden van de jaaropgave van het gastouderbureau, brengt de rechtbank gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel. Dit geldt ook voor het betoog dat zij in de relevante periode een werkende alleenstaande moeder was. Het overleggen van een arbeidsovereenkomst met een arbeidsduur van gemiddeld 32 uur per week, is onvoldoende om te concluderen dat zij meer dan 690 opvanguren heeft afgenomen. Hierbij is ten slotte van belang dat eiseres ter zitting heeft aangegeven dat zij onregelmatige diensten draaide, waaronder nachtdiensten waarvoor niet van opvang gebruik werd gemaakt.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
10. Nu geen van de gronden slagen, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Verweerder hoeft eiseres geen hoger compensatiebedrag toe te kennen.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (de Awir).
2.Op grond van artikel 49b van de Awir.