ECLI:NL:RBDHA:2023:348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
NL22.23417 en NL22.23639
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank behandelt twee beroepszaken, waarbij de staatssecretaris heeft besloten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen op grond van de Dublinverordening, die bepaalt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tegen het eerste besluit beroep ingesteld, waarna de staatssecretaris dit besluit heeft ingetrokken en een nieuw besluit heeft genomen, waarin wederom is besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen en eiser over te dragen aan Italië.

De rechtbank heeft beide beroepen op zitting behandeld en overweegt dat eiser belang heeft bij de beoordeling van het tweede besluit, ondanks dat dit identiek is aan het eerste besluit. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris bevoegd was om het eerste besluit in te trekken, maar dat eiser materieel niet in een slechtere positie is komen te verkeren door de intrekking. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend die niet in behandeling is genomen, en de rechtbank stelt vast dat de overdrachtstermijn nog niet is verstreken. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Italië niet de noodzakelijke medische zorg kan krijgen en dat de omstandigheden voor asielzoekers daar zijn verslechterd, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht was om eiser te horen over deze nieuwe aanvraag.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.23417 en NL22.23639

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2022 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Het bestreden besluit is tevens een overdrachtsbesluit.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Op 18 november 2022 heeft verweerder het bestreden besluit 1 ingetrokken en een nieuw besluit aan eiser bekendgemaakt (het bestreden besluit 2), waarbij andermaal is besloten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen en om hem over te dragen aan Italië.
Tegen het bestreden besluit 2 heeft eiser afzonderlijk beroep ingesteld (NL22.23639).
De rechtbank heeft beide beroepen op 15 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb [1] heeft een beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Nu het bestreden besluit 2 evenmin de inwilliging van de asielaanvraag van eiser inhoudt, heeft eiser er belang bij dat ook dit besluit door de rechtbank wordt beoordeeld. Het beroep onder nummer NL22.23417 is dan ook van rechtswege tevens gericht tegen het bestreden besluit 2. Het onder nummer NL22.23639 geregistreerde beroepschrift moet dan ook worden aangemerkt als een aanvullend beroepschrift in de procedure NL22.23417.
2. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder meegedeeld dat eiser de uitkomst van een eventueel verzoek om voorlopige voorziening niet in Nederland mag afwachten. Inhoudelijk is het besluit identiek aan bestreden besluit 1. In een begeleidende brief bij de bekendmaking van bestreden besluit 2 aan eiser is opgenomen dat het bestreden besluit 2 dient ter vervanging van bestreden besluit 1, omdat in het ingetrokken besluit per abuis was opgenomen dat eiser een tijdig ingediend verzoek om voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten.
3. Eiser stelt zich naar aanleiding hiervan op het standpunt dat verweerder bij gebrek aan een algemene bevoegdheidsgrondslag niet bevoegd was om het bestreden besluit 1 in te trekken. Ook wijst eiser op de noodzaak van een effectieve rechtsgang en stelt hij dat geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. Voor zover verweerder zich erop beroept dat het bestreden besluit een ambtelijke misslag bevat, stelt eiser dat hij niet op de hoogte was van de onjuistheid in de beschikking. Eiser is met het bestreden besluit 2 het recht kwijtgeraakt om de behandeling van zijn beroep tegen het overdrachtsbesluit in Nederland af te wachten, terwijl verweerder daar geen redelijk belang bij heeft.
4. De rechtbank overweegt dat de wettelijke bevoegdheid tot het nemen van een besluit in het algemeen ook de bevoegdheid impliceert om een besluit in te trekken indien daartoe gronden bestaan. In dit geval moet worden vastgesteld dat de wijziging van de rechtsmiddelenclausule in het bestreden besluit 2 geen wijziging in de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 1 tot gevolg heeft. De bij een besluit verstrekte informatie over (de gevolgen van) het aanwenden van een rechtsmiddel is namelijk geen onderdeel van dat besluit. Dat verweerder hierbij meedeelt of hij - overeenkomstig zijn hiertoe gevoerde beleid - wel of niet bereid is om te wachten met de uitvoering van zijn besluit, maakt dit niet anders. Nu beide bestreden besluiten overigens identiek zijn, betekent dit dan ook dat voor de intrekking van het bestreden besluit 1 geen grond bestond. Verweerder had voor de mededeling dat hij alsnog niet bereid is om de uitkomst van een voorlopige voorziening af te wachten kunnen volstaan met een schriftelijk bericht aan eiser.
5. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om het beroep gegrond te verklaren. Eiser is materieel niet in een slechtere positie komen te verkeren doordat het bestreden besluit 1 is vervangen door bestreden besluit 2. Eiser was gelet op artikel 6:19 van de Awb ook niet genoodzaakt om afzonderlijk beroep in te stellen tegen het bestreden besluit 2, zoals hij heeft gedaan. Eiser is feitelijk ook overigens niet benadeeld door de gewijzigde opstelling van verweerder bij het bestreden besluit 2, nu verweerder tot op heden niet heeft aangekondigd tot uitvoering van het overdrachtsbesluit over te gaan. Hierdoor is eiser in staat geweest deel te nemen aan de mondelinge behandeling van het beroep. Indien wel begonnen zou zijn met de uitvoering van het bestreden besluit 2, had eiser zich tot de voorlopige voorzieningenrechter kunnen wenden om dit tegen te houden. Van het onthouden van effectieve rechtsbescherming aan eiser door de handelwijze van verweerder is dan ook geen sprake.
6. Eiser heeft eerder op 12 augustus 2018 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij verweerders besluit van 18 november 2019 niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft bepaald dat eiser in afwachting van de uitspraak op het tegen het overdrachtsbesluit ingestelde beroep niet mag worden overgedragen. Bij de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op 30 september 2022 [2] is het beroep ongegrond verklaard. Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld. Het overdrachtsbesluit van 18 november 2019 is daarmee onherroepelijk geworden. Eiser is niet overgedragen aan Italië.
7. Eiser heeft aan de huidige, opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Italië niet verwacht de voor hem noodzakelijke medische zorg te kunnen krijgen. Hij stelt daartoe dat algemeen bekend is dat asielzoekers in Italië op straat moeten zien te overleven. Eiser vreest daarom een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] bij overdracht aan Italië.
8. Bij het bestreden besluit (1 en 2) heeft verweerder overwogen dat er geen aanleiding is om eiser op de opvolgende aanvraag te horen, omdat de Dublinverordening van toepassing is. Verweerder ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. [4]
9. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord op de aanvraag. Volgens eiser kan in het geval van Italië niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de omstandigheden voor asielzoekers in Italië zijn verslechterd. Eiser noemt in dat verband de aanhoudende toestroom van vluchtelingen, een nieuwe regering die de grenzen sluit gelet op het politieke conflict met Frankrijk, hoge prijzen, inflatie als gevolg van de oorlog in Oekraïne en het feit dat de wereld ‘in turmoil’ is.
10. Niet in geschil is dat Italië - onveranderd - verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. De overdrachtstermijn is in de vorige procedure opgeschort met het treffen van een voorlopige voorziening en is opnieuw aangevangen na de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank van 30 september 2022. Deze overdrachtstermijn is nog altijd niet verstreken. Bij de voorbereiding van het bestreden besluit was er dan ook geen aanleiding om eiser te horen over eventuele asielmotieven. De rechtbank stelt verder vast dat eiser bij het indienen van de opvolgende aanvraag, noch in de zienswijze melding heeft gemaakt van persoonlijke omstandigheden die eerder niet zijn beoordeeld en die relevant kunnen zijn bij het beoordelen van de vraag of eiser aan Italië kan worden overgedragen. Voor zover eiser in de aanvraag stelt dat de algemene situatie voor asielzoekers in Italië is verslechterd, hoefde dat voor verweerder geen aanleiding te vormen om eiser te horen.
11. Verweerder mag uitgaan in het geval van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] Eiser heeft zijn stelling van het tegendeel niet onderbouwd met documenten. Verweerder heeft daarin dan ook geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid in artikel 17 van de Dublinverordening om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming aan zich te trekken.
12. Het beroep is dan ook ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3272.