In deze zaak hebben verzoekers, allen van Syrische nationaliteit, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat zij van mening zijn dat er niet tijdig is beslist op hun aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van 18 november 2021. De Staatssecretaris heeft in een besluit van 4 oktober 2022 de mvv-aanvraag alsnog ingewilligd. Hierop hebben verzoekers hun beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren. De Staatssecretaris heeft aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekers en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 569,25, zoals eerder door de Staatssecretaris is toegezegd. Tevens is opgemerkt dat verzoekers wegens betalingsonmacht zijn vrijgesteld van het betalen van griffierecht, waardoor de Staatssecretaris niet verplicht is om dit griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.