ECLI:NL:RBDHA:2023:3477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
NL22.11976
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak hebben verzoekers, allen van Syrische nationaliteit, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat zij van mening zijn dat er niet tijdig is beslist op hun aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van 18 november 2021. De Staatssecretaris heeft in een besluit van 4 oktober 2022 de mvv-aanvraag alsnog ingewilligd. Hierop hebben verzoekers hun beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren. De Staatssecretaris heeft aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekers en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 569,25, zoals eerder door de Staatssecretaris is toegezegd. Tevens is opgemerkt dat verzoekers wegens betalingsonmacht zijn vrijgesteld van het betalen van griffierecht, waardoor de Staatssecretaris niet verplicht is om dit griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.11976

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [V-nummer]
[naam] ,
geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [V-nummer] ,
[naam],
geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [V-nummer] ,
[naam],
geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [V-nummer]
allen van Syrische nationaliteit,
hierna te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. R. Roelofsen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: B. Asadoella).

Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld omdat verweerder volgens hen niet op tijd heeft beslist op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van 18 november 2021.
Verweerder heeft in het besluit van 4 oktober 2022 (alsnog) de mvv-aanvraag van verzoekers ingewilligd.
Naar aanleiding hiervan hebben verzoekers het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld hij bereid is de proceskosten te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekers.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten bedragen op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1/2).
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de brief van 21 oktober 2022 heeft aangegeven de proceskosten te zullen vergoeden tot een bedrag van € 569,25 Nu verweerder heeft toegezegd dit bedrag aan proceskosten aan verzoekers te zullen vergoeden, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.
6. De rechtbank wijst erop dat verzoekers wegens betalingsonmacht zijn vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat verweerder niet op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 569,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Karsowidjojo, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.