ECLI:NL:RBDHA:2023:3472

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
AWB 19 / 3539
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan belang na intrekking van besluiten

In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2023, in de zaak AWB 19/3539, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning om bij zijn vader te verblijven, maar deze aanvraag was eerder afgewezen. Na een bezwaarprocedure had de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Echter, op 11 november 2022 heeft de Staatssecretaris zowel het bestreden besluit als een aanvullend besluit ingetrokken, en meegedeeld dat hij opnieuw op de aanvraag van eiser zou beslissen. Hierdoor had eiser geen actueel belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om te reageren op de intrekking van de besluiten, maar eiser heeft niet gereageerd. Gezien het feit dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, heeft de rechtbank uitspraak gedaan zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. Ondanks de niet-ontvankelijkheid heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 837,-, omdat verweerder na het instellen van beroep de besluiten heeft ingetrokken. Eiser was vrijgesteld van het betalen van griffierecht, en de rechtbank heeft bepaald dat verweerder dit niet hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/3539

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 9 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning om bij zijn vader te verblijven, afgewezen.
In het besluit van 3 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 1 februari 2021 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen.
Op 11 november 2022 heeft verweerder het bestreden besluit en het aanvullend besluit ingetrokken. Verweerder heeft meegedeeld dat hij opnieuw op de aanvraag van eiser gaat beslissen en dat eiser de beslissing in Nederland mag afwachten.
De rechtbank heeft eiser in de brief van 18 november 2022 en per e-mail van 3 januari 2023 gevraagd of de intrekking van de besluiten voor hem aanleiding is om het beroep in te trekken. Eiser heeft niet gereageerd.

Overwegingen

1. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
2. Omdat het bestreden besluit en het aanvullend besluit zijn ingetrokken, hebben deze besluiten voor eiser geen betekenis meer. Verweerder gaat opnieuw op de aanvraag van eiser beslissen en hij mag in ieder geval tot die tijd in Nederland blijven. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser bij de beoordeling van zijn beroep geen actueel en reëel belang heeft en daarom ook geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
3. Ondanks dat het beroep niet-ontvankelijk is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Dit omdat verweerder na het instellen van beroep het bestreden besluit en het aanvullend besluit heeft ingetrokken. De te vergoeden kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
4. Eiser is bij brief van 16 juli 2019 vooralsnog vrijgesteld van het betalen van het griffierecht en heeft daarom geen griffierecht betaald. De rechtbank verleent eiser vrijstelling van het betalen van griffierecht. Verweerder hoeft dit dan ook niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.