In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2023, in de zaak AWB 19/3539, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning om bij zijn vader te verblijven, maar deze aanvraag was eerder afgewezen. Na een bezwaarprocedure had de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Echter, op 11 november 2022 heeft de Staatssecretaris zowel het bestreden besluit als een aanvullend besluit ingetrokken, en meegedeeld dat hij opnieuw op de aanvraag van eiser zou beslissen. Hierdoor had eiser geen actueel belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.
De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om te reageren op de intrekking van de besluiten, maar eiser heeft niet gereageerd. Gezien het feit dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, heeft de rechtbank uitspraak gedaan zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. Ondanks de niet-ontvankelijkheid heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 837,-, omdat verweerder na het instellen van beroep de besluiten heeft ingetrokken. Eiser was vrijgesteld van het betalen van griffierecht, en de rechtbank heeft bepaald dat verweerder dit niet hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.