ECLI:NL:RBDHA:2023:345
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 16 oktober 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen. Op 23 juni 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd, maar eiser heeft aangegeven het beroep te handhaven. De rechtbank heeft besloten om uitspraak te doen zonder een zitting te houden, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de inwilliging van de aanvraag aan het beroep tegemoetkomt. Eiser heeft echter zijn beroep willen handhaven voor zover het gaat om de conclusie van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen, waardoor verweerder geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren.
De rechtbank concludeert dat eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil, en dat er in zoverre ook geen procesbelang meer is. Het beroep wordt daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank ziet echter aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, omdat eiser het recht had om beroep in te stellen wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.