ECLI:NL:RBDHA:2023:3419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
22_598, 22_599, 22_600, 22_601, 22_602, 22_603 en 22_604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde waarden van onroerende zaken door de gemeente Rijswijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk. De beroepen zijn gericht tegen de beschikkingen waarbij de waarden van verschillende onroerende zaken zijn vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat geen van beide partijen in staat is geweest het vereiste bewijs te leveren voor hun stellingen omtrent de waarde van de onroerende zaken. Daarom heeft de rechtbank besloten de waarden op de waardepeildatum in goede justitie vast te stellen. De rechtbank heeft de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd en de waarden van de onroerende zaken aangepast. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn niet is overschreden, waardoor het verzoek om vergoeding van immateriële schade is afgewezen. De beroepen zijn gegrond verklaard en de rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.399, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 365 aan eiseres.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 22/598, SGR 22/599, SGR 22/600, SGR 22/601, SGR 22/602,
SGR 22/603 en SGR 22/604

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van3 maart 2023 in de zaken tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 10 december 2021 op de bezwaren van eiseres tegen de beschikkingen van 26 februari 2021 (de beschikkingen) waarbij de waarde van de onroerende zaak aan:
- [adres 1] te [plaatsnaam] (SGR 22/598) is vastgesteld op
€ 4.415.000 (Onroerende zaak 1);
- [adres 2] te [plaatsnaam] (SGR 22/599) is vastgesteld op
€ 61.000 (Onroerende zaak 2);
- [adres 3] te [plaatsnaam] (SGR 22/600) is vastgesteld op
€ 336.000 (Onroerende zaak 3);
- [adres 4] te [plaatsnaam] (SGR 22/601) is vastgesteld op
€ 129.000 (Onroerende zaak 4);
- [adres 5] te [plaatsnaam] (SGR 22/602) is vastgesteld op
€ 95.000 (Onroerende zaak 5);
- [adres 6] te [plaatsnaam] (SGR 22/603) is vastgesteld op
€ 125.000 (Onroerende zaak 6);
- [adres 7] te [plaatsnaam] (SGR 22/604) is vastgesteld op
€ 64.000 (Onroerende zaak 7).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2023.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .

Beslissing

De rechtbank;
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde van onroerende zaak 1 wordt verminderd tot € 4.238.400;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde van onroerende zaak 2 wordt verminderd tot € 58.560;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde van onroerende zaak 3 wordt verminderd tot € 322.560;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde van onroerende zaak 4 wordt verminderd tot € 123.840;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde van onroerende zaak 5 wordt verminderd tot € 91.200;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde van onroerende zaak 6 wordt verminderd tot € 120.000;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde van onroerende zaak 7 wordt verminderd tot € 61.440;
- vermindert de aanslagen dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.399;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. De beschikkingen hebben betrekking op waardepeildatum 1 januari 2020 (de waardepeildatum) en het kalenderjaar 2021. Met de beschikkingen zijn ook de aan eiseres opgelegde aanslagen onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021 (de aanslagen) bekendgemaakt. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.
2. Eiseres is tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gegaan. Het beroepschrift met dagtekening 22 januari 2022 is op 24 januari 2022 door de rechtbank ontvangen.
3. Verweerder heeft met dagtekening 21 maart 2021 de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank overgelegd. In de begeleidende brieven bij de stukken staat:
“Het taxatieverslag, verweerschrift en matrix worden nagezonden.”
4. In de zaken SGR 22/598, SGR 22/600, SGR 22/601 en SGR 22/604 heeft verweerder met dagtekening 19 april 2022 de taxatiekaarten overgelegd.
5. Op 16 februari 2023 heeft de griffier telefonisch contact opgenomen met
[naam 1] om, naar aanleiding van hetgeen in de begeleidende brieven bij de op de zaak betrekking hebbende stukken is geschreven, navraag te doen over de ontbrekende taxatiekaarten in de zaken SGR 22/599, SGR 22/602 en SGR 22/603 welke volgens de brieven op een later moment aan de rechtbank zouden worden verstuurd. Ook heeft de griffier naar de verweerschriften gevraagd die verweerder, zoals volgt uit de begeleidende brieven, zou opsturen. Met dagtekening 17 februari 2023 heeft verweerder enkel een verweerschrift betrekking hebbend op alle zaken aan de rechtbank toegestuurd.
6. In geschil is de waarde van de onroerende zaken op de waardepeildatum.
Ontvankelijkheid van het beroep
7. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van de beslissing op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Een beroepschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door de rechtbank is ontvangen. Als het beroepschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door de rechtbank is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. Als een beroepschrift te laat is ingediend, moet de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het beroepschrift betrokkene niet kan worden toegerekend. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van die te late indiening achterwege.
8. De dagtekening van de uitspraak op bezwaar is 10 december 2021. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op vrijdag 21 januari 2022. Het beroepschrift is op maandag 24 januari 2021 door de rechtbank ontvangen. Bij brief van
28 januari 2022 heeft de rechtbank eiseres verzocht toe te lichten waarom de beroepstermijn is overschreden. Hierop heeft eiseres geen inhoudelijke reactie gegeven. De rechtbank stelt vast dat op de enveloppe geen poststempel is geplaatst. In dat geval moet worden aangenomen dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd indien het op de eerste of tweede werkdag na het einde van de beroepstermijn is ontvangen, tenzij het tegendeel komt vast te staan. [1] De rechtbank is daarmee van oordeel dat het beroepschrift, nu het één werkdag na het einde van de beroepstermijn is ontvangen en geen poststempel op de enveloppe is geplaatst, binnen de daarvoor geldende termijn door de rechtbank is ontvangen.
De waarde van de onroerende zaken
9. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de waarde van de onroerende zaken niet te hoog is vastgesteld. Daartoe heeft verweerder enkel in de zaken SGR 22/598,
SGR 22/600, SGR 22/601 en SGR 22/604 taxatiekaarten overgelegd. Zoals reeds ter zitting is besproken, zien deze taxatiekaarten niet op de onderhavige waardepeildatum 1 januari 2020, maar op waardepeildatum 1 januari 2021. De taxatiekaarten hebben dan ook geen betrekking op vorengenoemde zaken. In de overige drie zaken heeft verweerder geen taxatiekaarten overgelegd. Verweerder heeft ook anderszins de waarde van de onroerende zaken niet kunnen onderbouwen. De enkele verwijzing naar het eigen verkoopcijfer van
22 januari 2019 zijnde € 5.250.000 maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Dit verkoopcijfer ziet immers op de verkoop van alle zeven onroerende zaken. Daarbij heeft verweerder niet onderbouwd wat de onderlinge verdeling van deze transactiesom is geweest. Verweerder heeft dan ook niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast en de waarden niet aannemelijk gemaakt.
10. Verweerder heeft ter zitting aangeboden de taxatiekaarten alsnog over te leggen. Dit bewijsaanbod is door de rechtbank afgewezen. Zoals besproken in overweging 5 van deze uitspraak heeft de griffier vóór de zitting telefonisch contact opgenomen met
[naam 1] . Daarmee is verweerder voldoende in de gelegenheid gesteld om de juiste en volledige stukken aan de rechtbank te overleggen.
11. Nu verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiseres de door haar verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. Eiseres heeft ter zitting een waarde van 90% van de beschikte waarde bepleit, maar heeft deze waarde niet nader onderbouwd. Hetzelfde geldt voor eiseres haar stellingen over de gebrekkige onderhoudssituatie, lokale verpaupering/verloedering, het rompsplompforfait – wat eiseres daar dan ook mee bedoelt – en de waardehausse van de afgelopen jaren. Eiseres heeft niet onderbouwd – als een en ander al aan de orde zou zijn – welke invloed deze aspecten hebben op de waardebepaling van de onroerende zaak. De rechtbank zal daarom aan deze stellingen voorbij gaan. De verlaging van de waarde wegens de gevolgen van de Coronapandemie heeft eiseres ook niet nader onderbouwd, waardoor ook aan deze stelling voorbij zal worden gegaan.
12. Nu geen van beide partijen er naar het oordeel van de rechtbank in is geslaagd het van haar gevergde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank de waarde op de waardepeildatum van:
- onroerende zaak 1 op € 4.238.400 ;
- onroerende zaak 2 op € 58.560 ;
- onroerende zaak 3 op € 322.560 ;
- onroerende zaak 4 op € 123.840 ;
- onroerende zaak 5 op € 91.200 ;
- onroerende zaak 6 op € 120.000 ;
- onroerende zaak 7 op € 61.440 ;
Vergoeding immateriële schade
13. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. De rechtbank gaat uit van de door verweerder gestelde ontvangstdatum van het bezwaarschrift, te weten 5 maart 2021. De rechtbank doet op 3 maart 2023 uitspraak. De termijn van in totaal twee jaar die als uitgangspunt dient voor de redelijke termijn in de fase van bezwaar en beroep wordt niet overschreden. Gelet hierop is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
14. Gelet op het voorgaande, zijn de beroepen gegrond verklaard.
Kostenvergoeding
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.399 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1,5 vanwege het feit dat het meer dan vier samenhangende zaken betreffen).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht). Dat kan uitsluitend door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn.
Verder moet het hogerberoepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).