ECLI:NL:RBDHA:2023:3400

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
NL22.15260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en toekenning van rechterlijke dwangsom

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag, ingediend op 15 december 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn op 15 juni 2022 is verstreken en dat eiser op 20 juni 2022 het bestuursorgaan in gebreke heeft gesteld. Ondanks deze ingebrekestelling heeft verweerder geen besluit genomen, waardoor eiser op 8 augustus 2022 beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk is en dat er sprake is van overschrijding van de beslistermijn, waardoor het beroep kennelijk gegrond is.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met een termijn van acht weken na de uitspraak. Tevens is er een rechterlijke dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft om aan de termijnen te voldoen, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 418,50, te betalen door verweerder. Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15260

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopOp 8 augustus 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op een asielaanvraagvan 15 december 2021.

Verweerder heeft geen verweerschrift of nadere reactie ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak op grond van de wet niet nodig is. [2]
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op zijn aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [3]
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn op 15 juni 2022 is verstreken en dat eiser bij brief van 20 juni 2022, door verweerder op 23 juni 2022 ontvangen, heeft medegedeeld dat verweerder in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser op 8 augustus 2022 beroep heeft ingesteld.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ontvankelijk en is sprake van overschrijding van de beslistermijn. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiser is daarom kennelijk gegrond.
5. In de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (de Tijdelijke wet), zoals deze geldt vanaf 11 juli 2021, is neergelegd dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. [4] Op 30 november 2022 heeft de hoogste bestuursrechter de Tijdelijke wet, voor zover daarin de mogelijkheid is uitgesloten om een rechterlijke dwangsom op te leggen in asielzaken onverbindend verklaard, omdat dit in strijd is met het in artikel 47 van het EU Handvest neergelegde beginsel van effectieve rechtsbescherming. [5] Dit betekent dat de rechtbank een rechterlijke dwangsom aan zijn uitspraak kan verbinden.
6. Aangezien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekend is gemaakt, zal de rechtbank verweerder opdragen alsnog een besluit te nemen. Daarbij zal de rechtbank verweerder een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit. [6]
7. De rechtbank heeft verweerder bij bericht van 8 augustus 2022 gevraagd om binnen een termijn van twee weken gemotiveerd te verklaren of de beslistermijn in deze zaak is overschreden en binnen welke termijn verweerder een besluit kan nemen op de aanvraag. Ondanks een rappelbericht op 25 augustus 2022 heeft verweerder deze vragen tot op heden niet beantwoord. De termijn voor verweerder om een reactie in te dienen, is inmiddels ruimschoots verstreken. De rechtbank zal daarom de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen en op basis van de beschikbare stukken op het beroep beslissen. [7]
8. Uit het procesdossier blijkt niet dat de asielprocedure van eiser inmiddels is aangevangen. De rechtbank draagt verweerder daarom op om een start te maken met de asielprocedure door het houden van een eerste gehoor. De rechtbank vindt hiervoor een termijn van acht weken na de uitspraak redelijk. Er is aanleiding om deze voorziening aan te vullen om te voorkomen dat eiser bij een overgang naar de verlengde asielprocedure opnieuw een beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag moet indienen. De rechtbank draagt verweerder daarom bijkomend op om - indien het niet lukt om binnen de algemene asielprocedure op de aanvraag van eiser te beslissen en de aanvraag daarom overgaat naar de verlengde asielprocedure - alsnog binnen acht weken na het eerste gehoor een beslissing op de aanvraag te nemen. Ook als het eerste gehoor niet binnen de termijn van acht weken plaatsvindt, eindigt deze aanvullende termijn zestien weken na de uitspraak. Zestien weken is dus de maximale beslistermijn als de vreemdeling naar de verlengde asielprocedure overgaat.
9. De rechtbank bepaalt verder dat een dwangsom wordt verbeurd voor elke dag dat
verweerder in gebreke blijft om aan de termijnen van deze uitspraak te voldoen. [8] In overeenstemming met het landelijke beleid, zoals is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, stelt de rechtbank de hoogte van de dwangsom vast op een bedrag van € 100,- voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijnen worden overschreden. In overeenstemming met het landelijk beleid wordt het maximum bepaald op € 7.500,-. De maximale dwangsom geldt voor de onder rechtsoverweging 8 genoemde termijnen gezamenlijk. Dat betekent dat als de dwangsom begint te lopen, doordat verweerder de eerste termijn van acht weken overschrijdt, deze doorloopt tot op het moment dat het eerste gehoor plaatsvindt. Als verweerder vervolgens ook de tweede termijn overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat verweerder een besluit neemt, dan wel tot het maximum van € 7.500,-- is bereikt.
10. Gelet op het voorgaande, veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). [9] De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is verstreken. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van eiser gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een eerste gehoor te houden op de aanvraag;
- draagt verweerder op om, als de aanvraag van eiser overgaat naar de verlengde asielprocedure, binnen acht weken na het eerste gehoor op de aanvraag te beslissen en in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr.M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Een aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie de artikelen 6:2, aanhef en onder b, van de Awb en 6:12, eerste en tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Stb. 2020, 242).
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3353).
6.Op grond van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
7.Op grond van artikel 8:31 van de Awb in samenhang met artikel 8:28 van de Awb.
8.Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
9.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2023.