ECLI:NL:RBDHA:2023:3383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
NL21.17723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Syrische militair wegens mogelijke betrokkenheid bij oorlogsmisdrijven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2023 wordt het beroep van een Syrische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. De eiser, die van 1990 tot 2012 als beroepsmilitair bij de Syrische luchtmacht heeft gediend, heeft asiel aangevraagd na zijn desertie uit het Syrische leger. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft zijn aanvraag afgewezen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, omdat er ernstige redenen zouden zijn om aan te nemen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan oorlogsmisdrijven. De rechtbank oordeelt dat de IND onvoldoende heeft aangetoond dat de eiser persoonlijk betrokken was bij deze misdrijven. De rechtbank stelt vast dat de IND niet voldoende heeft doorgevraagd naar de specifieke werkzaamheden van de eiser en dat er geen duidelijk causaal verband is aangetoond tussen zijn onderhoudswerkzaamheden aan helikopters en de gepleegde misdrijven. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag niet zorgvuldig is voorbereid en vernietigt het besluit van de IND. De rechtbank draagt de IND op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17723

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 2 oktober 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 3 november 2021 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, R. Achamlale als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Waar gaat deze uitspraak over?

1. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1971. Op 2 oktober 2020 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Op 12 oktober 2020 heeft het aanmeldgehoor plaatsgevonden. Op 9 maart 2021 is eiser nader gehoord. Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Van maart 1990 tot eind december 2012 heeft eiser als beroepsmilitair bij de Syrische luchtmacht gediend. Zijn hoogste rang was eerste assistent onderofficier. Eiser was werkzaam in fabriek 419 op de luchtmachtbasis Al-Nayrab in Aleppo. Daar hield hij zich bezig met het onderhoud van de meters voor twee typen helikopters, de MIL MI-8 en de MIL MI-7. Eind december 2012 is eiser gedeserteerd omdat hij er op tegen was dat de Syrische luchtmacht steden en dorpen bombardeerde en dat hij de vliegtuigen of helikopters moest repareren die werden ingezet om zijn volk te doden. Vanwege zijn desertie vreest hij bij terugkeer voor zijn leven.
2.1.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen omdat ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. [1] Uit zijn verklaringen en uit openbare bronnen volgt het volgende. Eiser is werkzaam geweest voor de Syrische luchtmacht. Daar hield hij zich bezig met het onderhoud van twee typen helikopters. In de periode medio juli tot december 2012 werden deze helikopters ingezet tegen de Syrische burgerbevolking. Dorpen en steden werden gebombardeerd met raketten, vatbommen en clustermunitie. Die vatbommen en andere munitie werden niet geïnstalleerd door de afdeling waar eiser werkzaam was. Wel werden beschadigde helikopters, als gevolg van beschietingen tijdens dergelijke missies, hersteld en gerepareerd op de afdeling waar eiser werkzaam was. Hierdoor wordt eiser in verband gebracht met het opzettelijk richten van aanvallen tegen de burgerbevolking als zodanig of tegen individuele burgers die niet rechtstreeks aan vijandelijkheden deelnemen, het opzettelijk richten van aanvallen tegen objecten van de burgerbevolking en de gedwongen verplaatsing van delen van de Syrische burgerbevolking. Deze gedragingen zijn aan te merken als oorlogsmisdrijven, begaan tijdens een intern gewapend conflict. Verder zijn deze gedragingen aan te merken als misdrijven tegen de menselijkheid. Tot slot zijn deze gedragingen aan te merken als handelingen in strijd met de beginselen en doelstellingen van de VN. [2]
2.2.
Op basis van zijn verklaringen wordt eiser door verweerder in verband gebracht met de door het Syrische regime gepleegde oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Daar heeft eiser door zijn handelen in wezenlijke mate aan bijgedragen, aldus verweerder. Hij komt daardoor niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser wordt niet uitgezet naar Syrië, omdat hij daar een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [3] Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van een duurzaam uitzetbeletsel. Daar is geen sprake van omdat eiser zich niet al tien jaar in Nederland bevindt zonder verblijfsvergunning in de situatie dat hij op grond van artikel 3 van het EVRM niet kan worden uitgezet. Tot slot heeft verweerder een terugkeerbesluit uitgevaardigd en eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.
3. Eiser is het hier niet mee eens. Eiser voert, kort samengevat, aan dat artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag niet op hem van toepassing is. Er is geen sprake van ‘
knowing and personal participation’. Verder stelt eiser dat sprake is van de vrijwaringsgrond dwang.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag op eiser van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van ‘
personal participation’ en eveneens onvoldoende gemotiveerd dat de vrijwaringsgrond dwang op hem niet van toepassing is. Verweerder heeft het besluit dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel gekomen is.
-
Artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag
o Beoordelingskader artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag
5.1.
Op grond van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag worden personen van de vluchtelingstatus uitgesloten die een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid hebben begaan, die een ernstig niet-politiek misdrijf hebben begaan of die zich schuldig hebben gemaakt aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de VN. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [4] moet dit artikel restrictief worden uitgelegd. [5] Het ligt op de weg van verweerder om aan te tonen dat ernstige redenen zoals bedoeld in dit artikellid aanwezig zijn. Vanwege de ernst van de betreffende misdrijven en het verstrekkende karakter van de vaststelling dat artikel 1(F) van toepassing is, worden aan de bewijsvoering en motivering strenge eisen gesteld. De veronderstelling dat sprake is van artikel 1(F) hoeft echter niet bewezen te worden volgens de in het strafrecht gehanteerde bewijsmaatstaven. [6]
5.2.
In paragraaf C2/7.10 in verband met paragraaf B1/4.4 van de Vc [7] 2000 wordt de aanvraag afgewezen op grond van gevaar voor de openbare orde, als ten aanzien van de vreemdeling ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. In paragraaf C2/7.10.2 van de Vc 2000 heeft verweerder een nadere uitwerking van de beoordeling van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag neergelegd. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

Voor tegenwerping van artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag, moet de IND aantonen dat er ‘ernstige redenen’ zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor één van de misdrijven zoals bedoeld in dit artikel. Indien de IND ‘ernstige redenen’ heeft aangetoond, moet de vreemdeling dit gemotiveerd weerleggen, om toepassing van artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag te voorkomen.
Om te bepalen of de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven en daden als bedoeld in artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag, onderzoekt de IND of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (knowing participation) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (personal participation).”
5.3.
Van
knowing participationis volgens het beleid van verweerder in ieder geval sprake als de vreemdeling heeft gewerkt bij een organisatie waarvan de IND heeft aangetoond dat deze zich op systematische en/of op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die genoemd worden in artikel 1(F), of wanneer de vreemdeling deel heeft genomen aan handelingen waarvan hij wist of had moeten weten dat het dergelijke misdrijven betrof.
5.4.
Van
personal participationis volgens het beleid van verweerder onder meer sprake als het handelen en/of nalaten van de vreemdeling in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het betreffende misdrijf. Daarvan kan worden gesproken als de bijdrage een effect heeft gehad op het begaan van het misdrijf en deze hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze had plaatsgevonden als niemand de rol van de vreemdeling had vervuld of als de vreemdeling gebruik had gemaakt van de mogelijkheden om het misdrijf tegen te houden.
Niet in geschil is dat eiser werkzaam is geweest bij de Syrische luchtmacht. Verder is niet in geschil dat verweerder aan de hand van openbaar toegankelijke bronnen aannemelijk heeft gemaakt dat de Syrische luchtmacht in de periode tussen juli 2012 en half december 2012 zich schuldig heeft gemaakt aan oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Zo heeft verweerder overwogen dat de luchtmacht vanaf medio juli 2012 vatbommen heeft ingezet tegen de Syrische burgerbevolking en dat de inzet daarvan door de jaren heen enkel is opgelopen.
o Heeft verweerder de juiste toetsingsvolgorde gehanteerd?
7.1.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder een verkeerde toetsingsvolgorde heeft gehanteerd. Volgens eiser moet verweerder eerst beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een vluchtelingenstatus en pas daarna kan verweerder de gedragingen van eiser in het kader van artikel 1(F) onderzoeken. Oftewel er moet sprake zijn van ‘inclusion before exclusion’. Eiser heeft in dit verband verwezen naar een tweetal arresten [8] van het Hof van Justitie. [9]
7.2.
In het arrest [partij] en [partij] [10] heeft het Hof van Justitie het volgende overwogen:
“86. In dit verband dient erop te worden gewezen dat artikel 12, lid 2, sub b en c, van de richtlijn, net als artikel 1(F) sub b en c, van het Verdrag van Geneve, slechts toestaat dat een persoon van de vluchtelingenstatus wordt uitgesloten wanneer er ‘ernstige redenen’ zijn om aan te nemen ‘dat hij’ buiten het land van ontvangst een ernstig, niet-politiek misdrijf ‘heeft begaan’ voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten of ‘zich schuldig heeft gemaakt’ aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
87. Uit de tekst van deze bepalingen van de richtlijn blijkt dat de bevoegde autoriteit ze slechts kan toepassen na met betrekking tot de individuele persoon de haar ter kennis gebrachte specifieke feiten te hebben onderzocht om uit te maken of er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de daden van de betrokkene, die voor het overige voldoet aan de criteria om de vluchtelingenstatus te krijgen, onder een van die twee uitsluitingsgronden vallen.
[…]
94. Uit een en ander volgt dat een persoon die heeft behoord tot een organisatie die terroristische methoden toepast, slechts van de vluchtelingenstatus kan worden uitgesloten na een individueel onderzoek van specifieke feiten waaruit kan worden opgemaakt of er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat deze persoon in het kader van zijn activiteiten binnen die organisatie een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan of zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen van de Verenigde Naties, tot een dergelijk misdrijf of handelingen heeft aangezet of anderszins aan dergelijke misdrijven of daden heeft deelgenomen in de zin van artikel 12, lid 3, van de richtlijn.”
7.3.
En in het arrest [partij] [11] heeft het Hof van Justitie het volgende overwogen:

49. Hieruit volgt dat een beslissing waarbij een persoon van de vluchtelingenstatus wordt uitgesloten, vooraf moet worden gegaan door een volledig onderzoek van alle omstandigheden van zijn individuele geval en niet automatisch kan worden genomen (zie in die zin arrest van 9 november 2010, B en D, C-57/09 en C-101/09, EU:C:2010:661, punten 91 en 93).”
7.4.
De rechtbank maakt uit deze arresten op dat voordat een vreemdeling uit wordt gesloten van een vluchtelingenstatus of subsidiaire status op basis van gedragingen die vallen onder artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, eerst volledig onderzoek naar alle individuele omstandigheden moet hebben plaatsgevonden. De rechtbank maakt hieruit niet op dat eerst moet worden beoordeeld of iemand in aanmerking komt voor een status om vervolgens te oordelen dat deze niet wordt verleend wegens de toepasselijkheid van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft eiser gehoord over zijn specifieke omstandigheden en deze omstandigheden ook betrokken bij de besluitvorming. Hiermee heeft verweerder de juiste toetsingsvolgorde gehanteerd.
o Had verweerder een apart 1(F) gehoor moeten houden?
8.1.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door geen apart 1(F)-gehoor met hem te houden. Hierdoor is eiser in zijn belangen geschaad.
8.2.
Op grond van artikel 3:2 van de Awb [12] is verweerder verplicht om bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren. Dit betekent echter niet dat verweerder in het algemeen gehouden is om een apart 1F-gehoor te houden, als hij van oordeel was voldoende door eiser te zijn voorgelicht. [13] Eiser is door verweerder nader gehoord. Verweerder heeft geen algemene verplichting om daarnaast een apart 1(F)-gehoor te houden. Dit neemt echter niet weg dat verweerder voldoende moet doorvragen dan wel nader onderzoek moet doen om relevante informatie voldoende boven tafel te krijgen. De rechtbank zal hier later in het kader van de
personal participationen de vrijwaring nog op ingaan.
o Is sprake van
knowing and personal participation?
9. Zoals hierboven onder 5.2 tot en met 5.4 is overwogen, is voor het tegenwerpen van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag noodzakelijk dat de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van de betreffende misdrijven (
knowing participation)en dat hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (
personal participation). De rechtbank zal hierna op beide punten ingaan.
 Is sprake van
knowing participation?
10.1.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van
knowing participation. Volgens hem had hij pas na zijn vertrek uit Syrië weet van de door het leger gepleegde misdrijven.
10.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij eiser sprake is van
knowing participation. Eiser moet zich van de misdrijven van het regime bewust zijn geweest, aldus verweerder. Verweerder heeft hierbij verwezen naar een aantal passages uit de gehoren van eiser. [14] Volgens verweerder kan uit de verklaringen van eiser worden opgemaakt dat hij zich al eerder dan december 2012 bewust was van het misdadige handelen van het Syrische regime. Ook was eiser zich ervan bewust dat helikopters die hij moest onderhouden en repareren werden ingezet tegen de Syrische burgerbevolking. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij niet op de hoogte was. Uit openbare bronnen blijkt dat het gebruik van vatbommen wijdverspreid en/of systematisch plaatsvond. Verder blijkt uit openbare bronnen dat de werkplek van eiser, de Al-Nayrab militaire luchtmachtbasis in Aleppo, nadrukkelijk in verband werd gebracht met de assemblage van vatbommen, die naderhand over heel Syrië werden gedistribueerd. [15] Dat eiser dan enkel via de media en van burgers zou hebben vernomen over de vatbommen, wordt dan ook niet geloofwaardig geacht. Eiser moet zich er bewust van zijn geweest dat hij door zijn handelen opzettelijke aanvallen tegen de burgerbevolking als zodanig of tegen individuele burgers die niet rechtstreeks aan vijandelijkheden deelnemen, opzettelijke aanvallen tegen objecten van de burgerbevolking en de gedwongen verplaatsing van delen van de Syrische bevolking heeft gefaciliteerd. Eiser is er niet in geslaagd om desondanks aan te tonen dat hij niets heeft geweten van het misdadige karakter van het handelen van het Syrische regime. Er is geen sprake van een significante uitzondering, aldus verweerder.
10.3.
In paragraaf C2/7.10.2.4 van de Vc 2000 is het volgende opgenomen:
“Er is in ieder geval sprake van ‘knowing participation’ bij de vreemdeling in één van de volgende situaties: (..)
a.
de vreemdeling heeft gewerkt bij een organisatie, waarvan de IND heeft aangetoond dat deze organisatie op systematische wijze en/of op grote schaal zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die genoemd worden in artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag;
b.
(…)
c. de vreemdeling heeft deelgenomen aan handelingen, waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof zoals bedoeld in artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag.
In het geval van situatie a. of b. toetst de IND of de vreemdeling een uitzondering vormt op de regel dat de vreemdeling wetenschap heeft gehad of had moeten hebben van het plegen van de misdrijven. De IND spreekt dan van een ‘significante uitzondering’.”
10.4.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het voornemen aan eiser de situatie onder c. tegenwerpt: eiser heeft volgens verweerder deelgenomen aan handelingen waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Hoewel verweerder in het voornemen ook lijkt te hinten op de situatie onder a. – verweerder vermeldt immers het begrip ‘significante uitzondering’ - gaat de rechtbank er gelet op het debat op zitting vanuit dat het verweerder gaat om de situatie onder c.
10.5.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door verweerder aangehaalde passages van de rapporten aanmeldgehoor en nader gehoor kan worden opgemaakt dat eiser wist dat de misdrijven plaatsvonden en dat het leger deze misdrijven pleegde. Zo heeft eiser in het nader gehoor verklaard dat de luchtmacht de steden en dorpen ging bombarderen en dat de kapotgeschoten vliegtuigen en helikopters bij eiser kwamen en zij dat moesten opknappen. [16] Verder heeft eiser verklaard dat zijn moeder hem belde en aangaf dat hij moest stoppen met vaten en explosieven droppen. [17] Ook als reden voor zijn desertie geeft eiser aan dat hij tegen het bombarderen van de burgerbevolking was en dat hij tegen het feit was dat hij vliegtuigen moest repareren die daarvoor werden ingezet. [18] Later in het nader gehoor verklaart eiser dat hij voor het eerst weet had van de bombardementen toen hij thuis was. En dat hij er thuis met zijn vrouw over kon praten, maar niet op zijn werk. [19] Uit dit alles volgt een beeld dat eiser weet had van de misdrijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van
knowing participation.
 Is sprake van
personal participation?
11.1.
Eiser heeft aangevoerd dat geen sprake is van
personal participation. Er is immers geen sprake van een causaal verband tussen zijn werkzaamheden en de verweten misdrijven. Eiser heeft slechts onderhoud verricht aan de meters van de helikopters. Het onderhoud aan een meter is te ver verwijderd van de verweten misdrijven. Hierdoor kan niet gesteld worden dat eiser de oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid heeft gefaciliteerd. Eiser heeft altijd verklaard dat zijn werkzaamheden niet zijn veranderd na het uitbreken van het intern gewapend conflict in maart 2012. Eiser heeft geen reparaties uitgevoerd, alleen onderhoud aan de meters. Dat is ook logisch, want iemand die gespecialiseerd is in het onderhoud van meters, is niet gespecialiseerd in het repareren van helikopters. Uit eisers verklaring ‘kwamen zij bij ons en moesten we dat opknappen’, kan verweerder niet afleiden dat eiser ook reparaties heeft uitgevoerd. Eiser sprak hier in het algemeen over de Syrische luchtmacht.
11.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij eiser sprake is van
personal participation. Eiser heeft volgens verweerder de misdrijven van het regime gefaciliteerd doordat hij onderhoud en reparaties heeft gepleegd aan de helikopters die zijn gebruikt om vatbommen op de burgerbevolking te gooien.
Volgens paragraaf C2/7.10.2.4 van de Vc 2000 is onder meer sprake van
personal participationals de vreemdeling een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gefaciliteerd.
11.3.
Onder faciliteren wordt verstaan dat het handelen en/of het nalaten van de vreemdeling in wezenlijke mate ertoe heeft bijgedragen dat de misdrijven hebben plaatsgevonden. Onder wezenlijke bijdrage wordt verstaan dat de bijdrage feitelijk effect heeft gehad op het begaan van het misdrijf en het misdrijf hoogstwaarschijnlijk niet of niet op dezelfde wijze zou hebben plaatsgevonden als niemand de rol van de vreemdeling had vervuld, dan wel de vreemdeling gebruik had gemaakt van mogelijkheden om het misdrijf te voorkomen.
11.4.
Uit rechtspraak van de Afdeling, waarin besluiten van verweerder aan de hand van dit beleid worden beoordeeld, volgt dat dit beleid volgens de Afdeling niet kennelijk onredelijk is. [20] Dat is ook het oordeel van de rechtbank. Verder volgt uit rechtspraak van de Afdeling dat de positie en bevoegdheid van de vreemdeling alsmede de aanwezigheid van anderen voor dezelfde taken, niet bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of de vreemdeling in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan de ernstige misdrijven. Slechts relevant is of in vorenbedoelde zin de bijdrage van de vreemdeling feitelijk effect heeft gehad op het begaan van die misdrijven en of deze hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze zouden hebben plaatsgevonden als niemand de rol van de vreemdeling had vervuld dan wel als de vreemdeling gebruik had gemaakt van mogelijkheden om die misdrijven te voorkomen. [21] Tot slot volgt uit rechtspraak van de Afdeling dat van een wezenlijke bijdrage geen sprake is als het causale verband tussen de bijdrage van de vreemdeling en het verweten misdrijf te ver verwijderd is. [22]
11.5.
In geschil is de vraag of eiser door zijn werkzaamheden in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan de verweten misdrijven. Van belang hierbij is de vraag welke werkzaamheden eiser precies heeft verricht en of die werkzaamheden niet in een te ver verwijderd causaal verband staan met de verweten misdrijven.
11.6.
De rechtbank stelt vast dat verweerder ten aanzien van de
personal participationbij het plegen van ernstige misdrijven door het Syrische regime aan eiser tegenwerpt dat hij deze heeft gefaciliteerd door de helikopters die zijn gebruikt om vatbommen op de burgerbevolking te gooien te onderhouden en te repareren. Het gaat er dus om of er ‘ernstige redenen’ zijn om te veronderstellen dat eiser mede verantwoordelijk kan worden gehouden voor deze misdrijven omdat hij door voornoemde handelingen een wezenlijke bijdrage daaraan heeft geleverd.
11.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in de op hem rustende bewijslast, zoals hiervoor vermeld onder 5.1 tot en met 5.4 niet geslaagd. Verweerder heeft onvoldoende aangetoond dat
personal participationaanwezig was. In dit verband is van belang dat verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van een wezenlijke bijdrage in die zin dat sprake is van een voldoende direct causaal verband tussen eisers bijdrage en de gepleegde misdrijven. De rechtbank komt op grond van het volgende tot dit oordeel.
11.8.
Verweerder heeft zich voor de vaststelling van de
personal participationgebaseerd op de door eiser in het nader gehoor afgelegde verklaringen. In dat gehoor heeft eiser onder meer het volgende verklaard:

“Beroepsmilitair

U was beroepsmilitair bij de luchtmacht, bij een fabriek die 419 heette. Deze
fabriek stond op de luchthaven van Aleppo in Al Nairoub, klopt dat?
Ja.
Tot welk regiment of bataljon behoorde u?
Wij zijn onafhankelijk en behoren bij de luchtmacht.
Wat was uw specialisatie: vliegtuigen of helikopters?
Ik was geen piloot, maar was bij de technische tak. Het onderhoud en
reparatie.
Betrof dat dan vliegtuigen of helikopters?
Alleen helikopters.
In welk type specialiseerde u zich?
Mi-8 en Mi-17.
U zei dat er sinds 2011 niets veranderde in uw taken. Werden er vanaf 2012
niet meer vluchten uitgevoerd?
Mijn taken waren niet veranderd in 2011 of 2012. Ik was bezig met het
onderhoud. De helikopters vlogen niet vanaf het punt waar ik was gestationeerd. Ik weet niet of die locatie is veranderd sinds mijn komst in Nederland.
U geeft aan in het onderhoud gewerkt te hebben. Had u eventueel meer werk
vanwege de toename in vluchten die werden uitgevoerd?
Wij hadden meer werk te doen.
Dus als ik het goed begrijp had u meer werk te verrichten maar wel de zelfde
werkzaamheden, stel ik dat zo goed?
Ja, dat klopt.
Hoe waren de helikopters waaraan u werkte bewapend?
Dat is niet mijn specialisatie. Elke helikopter wordt bewapend met 36
rakketten. Zowel links als rechts. Dat is niet mijn werk of specialisatie.
Opmerking rapporteur: ik herhaal het gegeven antwoord om te kijken of ik het
goed genoteerd heb.
Voor de duidelijkheid: 36 is per kant, dus zowel links als rechts. Dit is bij
benadering. Ik weet het niet helemaal zeker.
Van Syrië is bekend dat er vanaf 2012 veelvuldig bommen uit helikopters op
steden en dorpen werden gegooid. Wat heeft u daarvan gemerkt?
Dat klopt. Die luchtmacht ging die steden en dorpen bombarderen.
Hoe wist u dit op dat moment?
Omdat die vliegtuigen werden ingezet in acties om steden en dorpen te bombarderen. Wanneer er gaten door de oppositie inzaten, kwamen ze bij ons
en moesten we dat opknappen.”
11.9.
Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij slechts voor het onderhoud van de meters verantwoordelijk was en dat hij nooit is ingezet bij het repareren van de helikopters. Hij stelt dat hij meer in algemene zin heeft verklaard. Verder heeft eiser aangevoerd dat het ook niet logisch is dat iemand die gespecialiseerd is in de meters van helikopters wordt ingezet voor andere reparaties. Dat kan hij helemaal niet.
11.10.
De rechtbank overweegt dat verweerder op het punt van eisers werkzaamheden had moeten doorvragen. Verweerder heeft dit nagelaten waardoor er alleen een globaal beeld is van de werkzaamheden van eiser. Zo heeft verweerder niet gevraagd waar eisers werk precies uit bestond; wat hield dat in, het onderhoud van de meters en hoe vond dat onderhoud plaats? Verder heeft verweerder nagelaten om door te vragen wie de reparaties aan de beschoten helikopters uitvoerden en waar die reparaties precies uit bestonden. Verweerder heeft verder ook niet doorgevraagd bij het punt of eisers werk wezenlijk veranderd was. Omdat verweerder dit alles heeft nagelaten, bestaat er geen precies beeld van de rol van eiser.
11.11.
Omdat niet duidelijk is wat eisers werkzaamheden precies inhielden, is het ook niet mogelijk om te beoordelen of de bijdrage van eiser, namelijk het onderhouden van de meters, feitelijk effect heeft gehad op het begaan van de misdrijven en of deze hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze zouden hebben plaatsgevonden als niemand de rol van eiser had vervuld. [24] Verweerder dient daar beter onderzoek naar te doen en daarbij het eerder genoemde causale verband tussen de bijdrage van eiser en het verweten misdrijf te betrekken.
11.12.
Verweerder heeft met de enkele verwijzing naar de verklaringen van eiser dus niet aangetoond dat er ernstige redenen zijn om te vermoeden dat sprake is van
personal participation. De rechtbank komt tot de conclusie dat deze verklaringen op zichzelf, in ieder geval zonder nadere motivering, niet voldoende zijn voor het oordeel dat eiser in voldoende mate persoonlijk heeft deelgenomen aan de gepleegde misdrijven tegen de burgerbevolking. Als verweerder zijn standpunt zou willen handhaven, moet hij eiser nader horen dan wel ander bewijsmateriaal verzamelen. De rechtbank concludeert dat verweerder het bestreden besluit op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid en genomen en evenmin deugdelijk heeft gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
11.13.
Uit het bovenstaande volgt dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd en onvoldoende heeft gemotiveerd dat aan eiser artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag kan worden tegengeworpen. Het beroep is om deze reden al gegrond.
o Is sprake van een vrijwaringsgrond?
12.1.
De rechtbank ziet aanleiding ook het standpunt van verweerder te beoordelen dat eiser van een eventuele verantwoordelijkheid in de zin van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag niet wordt gevrijwaard vanwege op hem uitgeoefende dwang, omdat hij zich volgens verweerder hieraan kon onttrekken. Volgens paragraaf C2/7.10.2.5 van de Vc 2000 wordt een vreemdeling, als hij aanvoert dat hij is gedwongen tot het plegen van misdrijven, niet gevrijwaard van de verantwoordelijkheid, als hij de mogelijkheid had zich te onttrekken aan die misdrijven.
12.2.
In de gronden van beroep heeft eiser aangevoerd dat hij niet eerder kon deserteren en dat hij de eerste mogelijkheid die hij kreeg heeft gegrepen. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich niet eerder dan december 2012 heeft kunnen onttrekken.
12.3.
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat sprake is van dwang en dat hij zich niet eerder kon onttrekken aan deze dwang.
12.4.
Uit het nader gehoor blijkt dat eiser is gevraagd naar het deserteren. Eiser heeft hierbij aangegeven dat hij vanwege de bombardementen het leger heeft verlaten. Eiser heeft verlof aangevraagd en gekregen. Vervolgens is eiser gedeserteerd. [25] Verderop in het nader gehoor verklaart eiser: [26]
“U hebt mij verteld wat voor u de redenen zijn geweest om uw land te verlaten.
Wat heeft voor u de directe aanleiding gevormd om uw land te verlaten?
Ik heb destijds als militair gewerkt om mijn vaderland te dienen. Het was niet
de bedoeling wapens te dragen of deze te gebruiken tegen medeburgers.
Ik ben vreedzaam en wil niet deelnemen aan deze burgeroorlog.
Wat heeft voor u de directe reden gevormd om het land te verlaten?
Ik wilde Syrië wel verlaten, maar dat kon niet eerder.
Opmerking rapporteur: ik herhaal mijn vraag.
Ik heb besloten om Syrië te verlaten omdat ik tegen de oorlog ben. Ik was al
lang bezig met het plannen om Syrië te verlaten, maar het was niet mogelijk.
Ik ben tegen het regime die oorlogsgeweld gebruikt tegen burgers; ouderen,
vrouwen en kinderen. Ik was bang dat ik iets zou gaan zeggen wat bestraft
zou worden door het regime. Ik besloot daarom dat ik zou vertrekken wanneer
de kans zich voordeed en ik dit kon pakken.”
12.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser onvoldoende zorgvuldig gehoord omtrent de door verweerder tegengeworpen onttrekkingsmogelijkheid. Dit geldt temeer nu ten tijde van de gehoren voor eiser niet duidelijk was dat hem mogelijk de uitsluitingsgrond van artikel 1(F) zou worden tegengeworpen (het was immers geen zogenoemd 1F-gehoor) en dat het aan hem was om een grond voor vrijwaring aannemelijk te maken. In zijn nader gehoor heeft eiser verklaard dat hij Syrië wel eerder wilde verlaten, maar dat dit niet eerder kon. [27] Verweerder heeft hierop niet doorgevraagd. Ook heeft verweerder niet gevraagd of eiser niet eerder met verlof kon. Gelet op het begin van de verweten gedragingen, juni 2012, en het moment van vertrek van eiser, december 2012, is geen sprake van een dermate lange periode dat zonder meer aangenomen kan worden dat eiser eerder had kunnen en dus moeten vertrekken. Verweerder had dan ook hierop moeten doorvragen en heeft dit nagelaten.
12.6.
Gelet op het bovenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank het bestreden besluit ook ten aanzien van de door verweerder aangenomen onttrekkingsmogelijkheid onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd.
- Conclusie
13.1.
Omdat verweerder zowel aan de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel als aan het inreisverbod het bepaalde in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag ten grondslag heeft gelegd, lijdt het besluit op beide onderdelen aan de hiervoor geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken.
13.2.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen binnen een termijn van acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser.
13.3.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 november 2021;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak; en,
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, voorzitter, en mr. E. de Rooij en mr. Y. Moussaoui, leden, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
2.Verenigde Naties.
3.Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2008.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2377.
7.Vreemdelingencirculaire.
8.Eiser heeft verwezen naar de arresten [partij] en [partij] van 9 november 2010, C-57/09, en [partij] tegen Hongarije van 13 september 2018, C-369/17.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie.
10.C-57/09, ECLI:EU:C:2010:661.
11.HvJEU, 13 september 2018, C-369/17, ECLI:EU:C:2018:713.
12.Algemene wet bestuursrecht.
13.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3833.
14.Onder andere naar pagina 11 van het rapport aanmeldgehoor, pagina’s 5, 6 en 8 van het verslag nader gehoor.
15.Zie bijvoorbeeld het rapport
16.Pagina 5 verslag nader gehoor.
17.Pagina 5 en 9 verslag nader gehoor.
18.Pagina 6 verslag nader gehoor.
19.Pagina 9 verslag nader gehoor.
20.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1830.
21.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2851.
22.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8026.
23.Rapport nader gehoor, pagina 4
24.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2851.
25.Zie het verslag van het nader gehoor pagina 5.
26.Zie het verslag van het nader gehoor pagina 11.
27.Zie het verslag van het nader gehoor pagina 11.