ECLI:NL:RBDHA:2023:3380

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
NL23.5177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling met Egyptische nationaliteit en belangenafweging

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de onrechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling met de Egyptische nationaliteit. Eiser, geboren in 1964, heeft aangevoerd dat hij langer dan de wettelijk toegestane termijn van zes uur is opgehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ophouding 27 minuten te lang heeft geduurd, wat een gebrek in het voortraject oplevert. Eiser is op 18 februari 2023 om 21:45 uur opgehouden en op 19 februari 2023 om 13:12 uur in bewaring gesteld. De rechtbank heeft de belangenafweging in dit geval in het voordeel van verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, laten uitvallen. De rechtbank oordeelt dat de gronden voor de bewaring voldoende zijn, ondanks het gebrek in de ophouding.

De rechtbank heeft ook gekeken naar de voortvarendheid van verweerder in het uitzettingsproces. Eiser heeft gesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting, maar de rechtbank concludeert dat verweerder voldoende stappen heeft ondernomen. Eiser heeft geen bewijs geleverd voor zijn medische klachten die zouden rechtvaardigen dat een lichter middel dan bewaring zou moeten worden opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische zorg in detentiecentra gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Wel heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,00, vanwege het gebrek in de ophouding. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 1 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.5177
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser heeft de Egyptische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1964.
De ophouding
2. Eiser voert aan dat hij langer dan de maximaal toegestane termijn van zes uur is opgehouden. Hij stelt dat de belangenafweging die de rechtbank moet maken in zijn voordeel dient uit te vallen. De maatregel van bewaring is daarom van meet af aan onrechtmatig geweest.
3. De rechtbank stelt vast dat de ophouding van eiser 27 minuten te lang heeft geduurd. Eiser is namelijk op 18 februari 2023 om 21.45 uur opgehouden en op 19 februari 2023 om 13.12 uur in bewaring gesteld. Er is dus sprake van een gebrek in het voortraject. Dit gebrek maakt de maatregel alleen onrechtmatig, indien de daarmee gediende belangen niet in verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen
van eiser. De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging in dit geval in het voordeel van verweerder uitvalt. Zoals hierna nog zal blijken, kunnen de zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, de maatregel dragen. Daarmee is het risico dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken gegeven. Vooral van belang is daarbij dat eiser al geruime tijd illegaal in Nederland verblijft en dat hij geen enkele inspanning heeft verricht om gevolg te geven aan de aanzegging uit 2012 om Nederland te verlaten. De gestelde medische klachten, de leeftijd van eiser en zijn belang om in vrijheid te verkeren wegen niet op tegen het belang van verweerder bij de inbewaringstelling van eiser. De beroepsgrond slaagt niet. De constatering dat sprake is van een gebrek in het voortraject geeft wel aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen. Ter zitting heeft verweerder deze grond prijsgegeven.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de bewaring ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te dragen.
De voortvarendheid
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Zo heeft verweerder sinds de inbewaringstelling nog geen aanvraag voor een laissez passer (lp) ingediend bij de Egyptische autoriteiten. Dit terwijl verweerder een kopie heeft van eisers paspoort.
7. De rechtbank stelt het volgende vast. Eiser is op 19 februari 2023 in bewaring gesteld. Op 23 februari 2023 heeft verweerder met hem een vertrekgesprek gevoerd. Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat het opstarten van een uitzettingstraject naar Egypte opportuun is. Verweerder heeft vervolgens op 24 februari 2023 een lp-aanvraag opgestart.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij ter onderbouwing van die in te dienen lp- aanvraag opdracht heeft gegeven om een aantal documenten te laten vertalen. Die vertalingen zullen binnen zeer afzienbare termijn gereed zijn, waarna de lp-aanvraag kan worden verstuurd naar de Egyptische autoriteiten. Gelet op het tijdsverloop, de al verrichte handelingen en de toelichting daarop, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de uitzetting van eiser tot nu toe voldoende voortvarend ter hand heeft genomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
8. Eiser vindt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hij voert aan dat hij voorafgaande aan de oplegging van de maatregel van bewaring melding heeft gemaakt van zijn medische problemen. Verweerder is niet kenbaar ingegaan op deze klachten.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom niet is volstaan met het opleggen van een lichter middel. In de maatregel is onder het kopje ‘gezondheid en medicijnen gebruik’ overwogen dat de medische zorg binnen de detentie- en uitzetcentra gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Verweerder heeft met deze motivering kunnen volstaan. Eiser heeft de aard van zijn klachten immers niet onderbouwd en die gestelde klachten geven niet aanstonds aanleiding voor de veronderstelling dat de beschikbare zorg in het detentiecentrum ontoereikend zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, gelet op het gebrek in de ophouding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
1. ECLI:EU:C:2022:858.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 maart 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.