ECLI:NL:RBDHA:2023:3378
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd 10 november 2022. De verzoeker heeft daarnaast de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat uitzetting achterwege blijft totdat er een beslissing op het beroep is genomen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid om zonder zitting uitspraak te doen, indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond is.
De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak (zaak NL22.23143) het beroep van de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Hierdoor was er geen noodzaak voor een voorlopige voorziening, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek kennelijk ongegrond is, omdat er geen basis is voor een voorlopige voorziening nu het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, en is op 24 februari 2023 in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.